ECLI:NL:RVS:2007:BB4328

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701392/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.P. Zwart
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afwijzing investeringsbudget door College zorgverzekeringen

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2007 uitspraak gedaan over het hoger beroep van de stichting "Stichting IntraZorg-Plus" tegen de afwijzing van het College zorgverzekeringen. Het College had op 7 juni 2005 het verzoek van de stichting om toekenning van de tot en met 1998 opgebouwde ruimte van het investeringsbudget inventarissen afgewezen. De stichting maakte bezwaar, maar dit werd op 24 oktober 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht verklaarde op 9 januari 2007 het beroep van de stichting niet-ontvankelijk, waarop de stichting hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2005 op 5 december 2005 door mr. J.D. van Vlastuin namens de stichting was ingediend. Echter, op 3 november 2005 was de akte van fusie tussen de stichting en drie andere stichtingen verleden, waardoor de stichting per 4 november 2005 was opgehouden te bestaan. De Raad van State concludeerde dat de verkrijgende rechtspersoon, de appellante, niet had besloten om het beroep voort te zetten. Het verzoek van de gemachtigde om het beroepschrift te lezen als een beroep van de rechtsopvolger werd niet als een geldige beslissing beschouwd.

Hieruit volgde dat appellante geen beroep had ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, en dat er geen omstandigheden waren die haar dit redelijkerwijs niet konden verweten worden. Daarom kon zij geen hoger beroep instellen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200701392/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting IntraZorg-Plus", gevestigd te Veenendaal,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3775 van de rechtbank Utrecht van 9 januari 2007 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal", gevestigd te Veenendaal,
en
het College zorgverzekeringen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College zorgverzekeringen (hierna: het College) het verzoek van de stichting "Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal" (hierna: de stichting) om toekenning van de tot en met het jaar 1998 opgebouwde ruimte van het investeringsbudget inventarissen, afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het College het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op 15 januari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Utrecht, is verschenen. Het College is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2005 is op 5 december 2005 door mr. J.D. van Vlastuin namens de stichting ingediend. Op 3 november 2005 was evenwel de akte verleden van de fusie tussen de stichting en drie andere stichtingen tot appellante, zodat de stichting gelet op artikel 2:318, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2:311, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, per 4 november 2005 reeds was opgehouden te bestaan. Niet is gebleken dat appellante, zijnde haar verkrijgende rechtspersoon, heeft besloten om het beroep voort te zetten. Het enkele verzoek van 19 juli 2006 van de gemachtigde van appellante aan de rechtbank om het beroepschrift aldus te lezen dat het beroep van 5 december 2005 is ingesteld door haar als rechtsopvolger onder algemene titel van de stichting, kan niet als een dergelijke beslissing worden gezien.
Dit leidt tot de slotsom dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2005. Niet is gebleken van omstandigheden op gerond waarvan moet worden geoordeeld dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zij kon daarom, gelet op artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, geen hoger beroep instellen.
2.2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart    w.g. Poot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
164-496.