ECLI:NL:RVS:2007:BB4679

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700895/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van vergunning voor hondenkennel en de toepassing van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 oktober 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld. De appellant had verzocht om wijziging van een eerder verleende vergunning voor een hondenkennel, die in 1993 was afgegeven. Dit verzoek werd door de gemeente afgewezen op basis van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer, met de stelling dat de hondenkennel niet langer als een vergunningplichtige inrichting kon worden aangemerkt. De appellant was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de hondenkennel maximaal 9 honden houdt en dat dit aantal niet kan worden aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. Hierdoor kon de hondenkennel niet worden gekwalificeerd als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De Raad oordeelde dat de gemeente de afwijzing van het wijzigingsverzoek niet op toereikende gronden had gemotiveerd, waardoor het besluit in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die betrekking hebben op vergunningen onder de Wet milieubeheer.

Uitspraak

200700895/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Noordenveld,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de aan [vergunninghouder] bij besluit van 15 december 1993 verleende vergunning voor een hondenkennel op het perceel [locatie] te [plaats] te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en [vergunninghouder]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Glastra, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Attema en J.W. Piek, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder].
2.    Overwegingen
2.1.    Aan het bestreden besluit van verweerder ligt de overweging ten grondslag dat de hondenkennel niet langer kan worden aangemerkt als een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Derhalve is het wijzigen van de bij besluit van 15 december 1993 voor de hondenkennel verleende vergunning volgens verweerder niet aan de orde.
2.2.    Appellant stelt dat de hondenkennel van [vergunninghouder] moet worden aangemerkt als een vergunningplichtige inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Hij voert hiertoe onder meer aan dat het hier een groot hondenras betreft en dat de verkoop van pups via onder andere het internet geschiedt. Verder wijst hij op de geringe afstand tussen de hondenkennel en zijn woning.
2.3.    Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer dient onder  inrichting te worden verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
2.4.    Blijkens de stukken worden in de hondenkennel maximaal 9 honden gehouden. Gelet op dit aantal en het verhandelde ter zitting kan niet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit noch van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. De hondenkennel kan daarom niet worden aangemerkt als een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In zoverre komt aan de voor de hondenkennel in 1993 verleende vergunning geen betekenis meer toe. De vergunning is echter niet ingetrokken. Zolang dit niet het geval is kan onder deze vergunning opnieuw een inrichting worden opgericht en in werking worden gebracht. Zonder enige betekenis is de vergunning dan ook niet. Dit brengt mee dat verweerder het verzoek tot wijziging van deze vergunning niet op toereikende gronden heeft afgewezen. Derhalve is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.5.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld van 22 december 2006, kenmerk u06.12835;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Noordenveld aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Noordenveld aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
241-492.