ECLI:NL:RVS:2007:BB4704

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701741/1 en 200701742/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • P.J.J. van Buuren
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling en bouwvergunning voor woningbouw in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Aalburg om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van woningen met garage op een perceel dat is bestemd als 'Agrarisch kernrandgebied'. De aanvragen van de appellanten werden op 13 december 2005 afgewezen. De rechtbank Breda verklaarde de daartegen ingediende beroepen op 2 februari 2007 ongegrond. Appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstellingen had kunnen weigeren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vrijstellingen en dat de rechter terughoudend moet toetsen. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had geweigerd om vrijstellingen te verlenen, omdat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan en de ontwikkeling van het gebied als geheel zouden kunnen frustreren. De Afdeling bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de beleidsvrijheid van het college bij het verlenen van bouwvergunningen. De Afdeling concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond waren en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

200701741/1 en 200701742/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.    [appellant sub 1],
2.    [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken in de zaken nos. 06/4040 en 06/4041 van de rechtbank Breda van 2 februari 2007 in de gedingen tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalburg.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalburg (hierna: het college) aanvragen van appellanten om verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van ieder een woning met garage op het perceel kadastraal bekend sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2006 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke uitspraken van 2 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en D.S.H. Plaggenmarsch, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch kernrandgebied".
Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met de ter plaatse rustende bestemming.
2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college in redelijkheid vrijstellingen voor de bouwplannen heeft kunnen weigeren.
2.2.1.    De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen voor de bouw van de woningen in afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstellingen te weigeren heeft kunnen komen.
2.2.2.    De rechtbank is op goede gronden tot de conclusie gekomen dat niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten voor de bouwplannen geen vrijstellingen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening te verlenen.
Het college heeft naar voren gebracht dat het perceel is gelegen in een nader te ontwikkelen gebied. Daarbij hanteert het college als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, inbreiding boven uitbreiding en totaalontwikkeling boven individuele ontwikkelingen. Aan individuele woningbouw kan eerst worden meegewerkt indien de plannen voor de betreffende locatie duidelijk en definitief zijn, om te voorkomen dat individuele woningbouw de ontwikkeling van de locatie als totaal belemmert. In dat kader heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bouwplannen van appellanten de uitvoering van de planologische visie van het college voor het betreffende gebied kunnen frustreren. Gelet op de stukken en de toelichting van het college ter zitting op de ontwikkelingsplannen voor het gebied bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan geen sprake kan zijn. Voorts heeft het college van belang mogen achten dat medewerking aan de onderhavige bouwplannen een ongewenst precedent zou kunnen scheppen ten aanzien van andere potentiële ontwikkelingslocaties in de gemeente Aalburg.
Dat, naar appellanten stellen, hun bouwplannen passen in de bestaande lintbebouwing aan [locatie], zoals die is beschreven in de gemeentelijke welstandsnota, maakt het vorenstaande niet anders, nu dit niet afdoet aan de strijdigheid van de bouwplannen met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming. Uit de welstandsnota volgt, gelet op het onderwerp daarvan, ook niet dat de gemeenteraad van opvatting zou zijn dat planologische medewerking moet worden verleend. Het enkele feit dat door het college medewerking wordt verleend aan woningbouw op andere locaties in de gemeente Aalburg geeft, anders dan appellanten betogen, geen grond voor het oordeel dat het college willekeurig handelt door geen vrijstellingen voor de bouwplannen van appellanten te verlenen, nu bij iedere aanvraag een individuele afweging dient te worden gemaakt. Appellanten hebben niet aangetoond dat in gevallen die in relevante mate vergelijkbaar zijn wel medewerking wordt verleend.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstellingen te verlenen en de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming te handhaven.
2.2.3.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de vrijstellingen en de gevraagde bouwvergunningen terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk    w.g. Wijers
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
444