ECLI:NL:RVS:2007:BB4707

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606665/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J.R. Schaafsma
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Heerlerheide Zuid - deelgebied 'Litscherveld' en goedkeuring door de provincie Limburg

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Heerlerheide Zuid - deelgebied 'Litscherveld'" dat door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 7 december 2005. Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft op 8 augustus 2006 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, gevestigd te Heerlen, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stellen dat het bestemmingsplan hun bedrijfsvoering zal belemmeren, omdat zij een deel van hun terrein moeten afstaan voor de aanleg van een ontsluitingsweg en woningbouw. Ze wijzen op mogelijke schade aan hun bedrijf, waaronder verlies van omzet en arbeidsplaatsen, en stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de akoestische gevolgen van het plan.

De Raad van State heeft de zaak op 4 september 2007 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan van rechtswege is verleend, omdat het besluit van de provincie niet tijdig is bekendgemaakt. Dit betekent dat het bestemmingsplan automatisch goedgekeurd is, ondanks het feit dat de provincie later een besluit heeft genomen dat in strijd is met de wet. De Afdeling oordeelt dat de provincie in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door het goedkeuringsbesluit te vervangen, en vernietigt het besluit van 8 augustus 2006. De goedkeuring van rechtswege wordt gedeeltelijk vernietigd voor de delen van het plan die betrekking hebben op het terrein van appellanten en de gebieden binnen 30 meter van hun kadastrale grens.

De Raad van State heeft de provincie Limburg veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.

Uitspraak

200606665/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te Heerlen,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2005 heeft de gemeenteraad van Heerlen het bestemmingsplan "Heerlerheide Zuid - deelgebied 'Litscherveld'" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 augustus 2006, no. 2006/35342, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2006.
Bij brief van 3 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 maart 2007. Dit bericht is aangevuld op 3 april 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
[belanghebbenden] zijn als partij tot het geding toegelaten.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Heerlen en van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Heerlen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. T.M.T.M. Lindeman, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Heerlen, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en bijgestaan door ing G.N.C. van der Nat en E. Stassen. Verweerder is met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen. [belanghebbenden] zijn niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Procedurele aspecten
2.2.    Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.
Blijkens de stukken liep de wettelijke termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan af op 1 februari 2006. De omstandigheid dat in de publicaties is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve van 5 januari 2006 tot en met 15 februari 2006, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere termijn geen invloed heeft op de termijn als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de WRO. Derhalve eindigde bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 1 augustus 2006. Het besluit van verweerder, waarbij goedkeuring is verleend aan het plan, is evenwel eerst op 8 augustus 2006 genomen en eerst op 10 augustus 2006 aan de gemeenteraad van Heerlen bekendgemaakt.
Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO het plan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 8 augustus 2006 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld.
Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het besluit van 8 augustus 2006 dient te worden vernietigd.
De beroepen van appellanten worden geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege.
Goedkeuring van rechtswege
2.3.    Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in woningbouw. Ter ontsluiting van de te realiseren woningen is een weg opgenomen. Ten behoeve van deze ontsluitingsweg en een klein stukje tuin, is een deel van de gronden in eigendom van en in gebruik bij [appellant a] opgenomen in het plan. Op dit in het plan opgenomen stukje grond bevinden zich de buitenshowroomplaatsen voor auto's.
2.4.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, dient te worden bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.5.    Appellanten stellen in beroep dat het bestemmingsplan zal leiden tot een belemmering van de huidige bedrijfsvoering, omdat zij een deel van hun bedrijfsterrein moeten afstaan ten behoeve van het plan. Het plan leidt tot omzet- en vermogensschade en een verlies aan arbeidsplaatsen als gevolg van het verlies aan 28 zogenoemde buitenshowroomplaatsen voor auto's. Het plan leidt voorts tot schade als gevolg van onder meer de wijze waarop de ontsluitingsweg zal worden aangelegd en maakt investeringen noodzakelijk ter voorkoming van geluidhinder bij nabijgelegen woningen. In het akoestische onderzoek, dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is onvoldoende rekening gehouden met de dagelijkse praktijk in het bedrijf. In plaats van het onderhavige plan had moeten worden gekozen voor een alternatief plan. Ten slotte stellen appellanten dat er geen deugdelijke en zorgvuldige belangenafweging is geweest.
2.5.1.    De Afdeling stelt vast dat appellanten ten behoeve van de realisering van het plan het noordwestelijk deel van hun terrein met een oppervlakte van ongeveer 450 m2 moeten afstaan. Dit noordwestelijk deel van het terrein heeft in het plan grotendeels de bestemming "Verblijfsdoeleinden Vb". Voor het overige heeft dit noordwestelijk deel in het plan de bestemmingen "Groen G" en "Tuin T". Het betreft onbebouwde grond die wordt gebruikt als buitenshowroom en parkeergelegenheid voor bezoekers. De gemeente Heerlen heeft in ruil daarvoor een stuk grond aangeboden met een oppervlakte van ongeveer 115 m2 dat grenst aan de zuidwestzijde van het terrein van appellanten, alsmede een strook grond aan de noordoostzijde van het terrein van appellanten. Laatstgenoemde strook wordt echter sinds jaar en dag ten behoeve van het bedrijf van appellanten gebruikt, zodat het in eigendom overdragen van deze strook naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden gezien als compensatie voor het verlies van het gebruik van het zuidwestelijk deel van het terrein ter grootte van ongeveer 450 m2. Weliswaar is de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan er van uit gegaan dat appellanten ter compensatie van het verlies van buitenshowroomplaatsen de aarden wal ter grootte van ongeveer 420 m2 op hun eigen terrein kunnen afgraven, maar hierbij is geen aandacht besteed aan de functie van de aarden wal ten behoeve van het bedrijf en de omgeving, waaronder de flats aan de [locatie]. De Afdeling acht het standpunt van appellanten, dat de aarden wal een geluiddempende en visueel afschermende functie heeft, niet onaannemelijk. Bovendien is onvoldoende duidelijk of dit terreingedeelte goed bruikbaar is als buitenshowroomruimte, nu dit terreingedeelte geheel achter de bestaande bedrijfsbebouwing is gelegen en aan de achterzijde van het terrein geen ontsluiting aanwezig is.
2.5.2.    Met betrekking tot de akoestische situatie van het bedrijf van appellanten overweegt de Afdeling verder het volgende. Ingevolge de in het plan als uitgangspunt gehanteerde brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de VNG valt het bedrijf van appellanten onder "Handel in auto's (…), reparatie- en servicebedrijven". Deze bedrijven zijn in de brochure ingedeeld in milieucategorie 2. Daarbij wordt wat betreft het aspect geluid een indicatieve afstand van 30 m aangehouden tussen het bedrijf en woningbouw. Blijkens de stukken voorziet het plan in meer dan tien woningen op een afstand van minder dan 30 m van de in het plan voorziene terreingrens van het bedrijf van appellanten. Op basis van akoestische onderzoeken van Cauberg-Huygen van januari 2001, respectievelijk mei 2006 is er bij het plan van uit gegaan dat, als een geluidsscherm wordt geplaatst, voldaan kan worden aan de geluidsvoorschriften van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Blijkens het aanvullend onderzoek van Cauberg-Huygen van 21 maart 2007 is berekend dat in dat geval een geluidsscherm moet worden geplaatst van 4,5 m hoog over een totale lengte van 90 m waarbij over een lengte van 57 m de bovenste 1,5 m volledig akoestisch absorberend wordt uitgevoerd. Daarbij wordt gedacht aan de plaatsing van dat geluidsscherm langs de noordwest- en zuidwestrand van het bedrijfsterrein van appellanten binnen de bestemming "Verblijfsdoeleinden Vb"
De Afdeling stelt vast dat geen standpunt is bepaald over de vraag of plaatsing van een geluidsscherm met een dergelijke omvang op deze locatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, mede gelet op de in het plan voorziene woningen. Het plan voorziet langs de noordwest- en zuidwestrand van het bedrijfsterrein van appellanten en het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden Vb" in een strook met de bestemming "Groen G". Wanneer een geluidsscherm van 4,5 m of hoger zou worden geplaatst binnen de bestemming "Verblijfsdoeleinden Vb" gaat de functie van de bestemming "Groen G" voor de nieuwe woonwijk in zoverre verloren. Ook is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre plaatsing van het geluidsscherm binnen de bestemming "Verblijfsdoeleinden Vb" effect heeft op de verkeersveiligheid op de geplande ontsluitingsweg voor de nieuwe wijk.
2.5.3.    Nu aan vorenstaande aspecten voorbij is gegaan, moet de goedkeuring van rechtswege, voor zover deze betrekking heeft op de plandelen die zien op het huidige terrein van appellanten, alsmede op de plandelen die gelegen zijn binnen 30 meter gemeten vanuit elk punt van de huidige kadastrale grens van het terrein van appellanten, worden geacht tot stand te zijn gekomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan voor het overige in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht, dan wel anderszins in strijd is met het recht. De goedkeuring van het plan in zoverre is derhalve rechtmatig.
Proceskosten
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 8 augustus 2006, no. 2006/35342, gegrond
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 8 augustus 2006, kenmerk 2006/35342;
III.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, gedeeltelijk gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van rechtswege, voor zover die goedkeuring betrekking heeft op de plandelen die zien op het huidige terrein van appellanten, alsmede op de plandelen die gelegen zijn binnen 30 meter gemeten vanuit elk punt van de huidige kadastrale grens van het terrein van appellanten, een en ander zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
V.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, voor het overige ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.075,53 (zegge: tweeduizend vijfenzeventig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, des dat met betaling aan één der appellanten de provincie ook jegens de ander is gekweten; het dient door de provincie Limburg aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
12-521.
plankaart