ECLI:NL:RVS:2007:BB5222

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702051/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en geluidsoverlast bij inrichting in Lopik

In deze zaak hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een inrichting in Lopik. Het verzoek was ingediend op 27 december 2005, maar het college van burgemeester en wethouders van Lopik heeft pas op 15 januari 2007, na meerdere correspondenties, een besluit genomen. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat zij van mening zijn dat het college in gebreke is gebleven om handhavend op te treden.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 september 2007, waarbij appellanten vertegenwoordigd waren door hun advocaat en het college door een ambtenaar. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college bij het bestreden besluit het bezwaar van appellanten gegrond heeft verklaard, maar niet daadwerkelijk handhavend heeft opgetreden. De Afdeling oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom handhaving niet is toegepast, ondanks dat er klachten over geluidoverlast zijn en overschrijdingen van geluidgrenswaarden zijn vastgesteld.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Het college is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak van de Raad. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 oktober 2007.

Uitspraak

200702051/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 15 februari 2006 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 27 december 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster], gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 januari 2007, verzonden op 17 januari 2007, heeft verweerder in samenhang met zijn brief van 9 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, beslist op het bezwaar van appellanten (hierna: het bestreden besluit).
Hiertegen hebben appellanten bij brief van 22 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. B.W. Maris en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.J. Bovens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten betogen dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte in gebreke is gebleven om bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen toe te passen.
2.1.1.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen, gegrond verklaard. Voorts heeft hij bij het bestreden besluit medegedeeld dat handhavend zal worden opgetreden op grond van de Wet milieubeheer door aan de inrichting een last onder dwangsom op te leggen. Niet is aangegeven wanneer verweerder handhavend zal optreden.
Deze mededeling kan gelet op haar strekking, nu verweerder niet heeft beslist daadwerkelijk een last onder dwangsom op te leggen, doch wel heeft beoogd een reëel besluit op bezwaar te nemen, niet anders worden geduid dan als afwijzing van het verzoek om handhaving.
2.1.2.    Blijkens de stukken heeft verweerder bij controles geconstateerd dat er gedurende de avond- en nachtperiode vrachtwagenbewegingen hebben plaatsgevonden, waardoor de in voorschrift 1.1.1 van bijlage B van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Besluit landbouw) opgenomen geluidgrenswaarden in de genoemde periodes in ruime mate zijn overschreden. Deze conclusie wordt bevestigd in een in opdracht van verweerder opgesteld geluidrapport. Verweerder was derhalve bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.1.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.4.    Verweerder stelt dat hij gedurende alle controles slechts enkele malen een overschrijding van de geluidgrenswaarden heeft geconstateerd, zodat hij handhavend optreden onevenredig acht in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.1.5.    Verweerder ontvangt reeds gedurende enkele jaren regelmatig klachten over geluidoverlast vanwege het in werking zijn van de inrichting en heeft geconstateerd dat er overtredingen hebben plaatsgevonden. In hetgeen verweerder ter motivering heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder heeft mogen weigeren om handhavend op te treden. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.2.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lopik van 15 januari 2007, kenmerk 07.00442, voor zover daarin afwijzend is beslist op het verzoek van appellanten om bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen te treffen op grond van de Wet milieubeheer en de aanvulling op dit besluit van 9 februari 2007, kenmerk 07.0116;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Lopik op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lopik tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 844,53 (zegge: achthonderdvierenveertig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Lopik aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Lopik aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll     `       w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007
407-517.