ECLI:NL:RVS:2007:BB5240

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704378/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor appartementen in Hof van Twente

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 oktober 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 mei 2007, waarin het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente ongegrond was verklaard. Verzoeker had de Voorzitter verzocht om de beslissing op bezwaar van het college van 19 december 2006, die de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van acht appartementen handhaafde, te schorsen. Verzoeker stelde dat er spoedeisend belang was, omdat er reeds werd gebouwd en het college niet bevoegd zou zijn om vrijstelling te verlenen.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij overwoog dat verzoeker in feite een uitspraak in het bodemgeschil wenste te verkrijgen over de ontvankelijkheid van zijn bezwaar. De Voorzitter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet het juiste middel was om het beoogde doel te bereiken. Verzoeker had geen spoedeisend belang, aangezien het door hem gewenste resultaat niet via deze weg kon worden gerealiseerd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke geschillen en de noodzaak voor verzoekers om hun verzoeken goed te onderbouwen.

De uitspraak is openbaar en is gedaan in een zitting die op 4 oktober 2007 om 11.30 uur heeft plaatsgevonden. De ambtenaar van Staat, mr. M.M. van Driel, was aanwezig bij de zitting. De uitspraak is relevant voor de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betrekking heeft op voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200704378/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] (gemeente Hof van Twente),
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/82 van de rechtbank Almelo van 22 mei 2007 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Openbare zitting gehouden op 4 oktober 2007 om 11.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. M.M. van Driel
Verschenen:
Verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.T. van Stiphout, advocaat te Zutphen;
Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college), vertegenwoordigd door S. Boonstra, ambtenaar van de gemeente.
1. Procesverloop
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 mei 2007, verzonden op dezelfde datum, van de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank). Verzoeker heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Verzoeker heeft verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen de beslissing op bezwaar van het college van 19 december 2006, waarbij de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van acht appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] is gehandhaafd en het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard, en de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van verzoeker tegen het besluit ongegrond is verklaard, te schorsen. Ter zitting heeft hij de Voorzitter tevens verzocht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak in het bodemgeschil te doen en het college op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verzoeker stelt met name daarbij spoedeisend belang te hebben, nu reeds wordt gebouwd en het college volgens zijn nader uiteengezette motivering niet bevoegd zou zijn krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
De Voorzitter is van oordeel dat, gezien deze omstandigheden, waarbij verzoeker in feite uitspraak in het bodemgeschil wenst te verkrijgen over de ontvankelijkheid van verzoeker in bezwaar om daarmee te bewerkstelligen dat het college, na een opdracht van de Voorzitter daartoe, zo spoedig mogelijk een inhoudelijk oordeel geeft over het door hem ingediende bezwaar tegen de bouwvergunning, een verzoek om voorlopige voorziening niet het geëigende middel is om te bereiken wat verzoeker beoogt. Het door verzoeker beoogde doel kan langs die weg immers, naar door hem ter zitting ook is erkend, niet worden bereikt en verzoeker heeft daarbij dan ook geen (spoedeisend) belang.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Driel
Voorzitter   ambtenaar van Staat
414.