ECLI:NL:RVS:2007:BB5793

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702761/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W. Mouton
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan over de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 30 januari en 2 februari 2007, waarin werd besloten dat de kosten van bestuursdwang, die op 22 december 2006 en 23 januari 2007 waren toegepast, voor rekening van de appellant zouden komen. De bestuursdwang was toegepast omdat de appellant zich niet hield aan de regels voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van de bestuursdwang bedroegen in totaal € 118,00.

De appellant voerde aan dat er geen rekening was gehouden met zijn verstandelijke handicap en dat hij had moeten worden gewaarschuwd in plaats van dat er bestuursdwang werd toegepast. De Raad van State oordeelde echter dat het enkele feit dat de appellant een verstandelijke handicap heeft, niet voldoende was om te concluderen dat de kosten van de bestuursdwang niet voor zijn rekening zouden moeten komen. De Raad overwoog dat de appellant volledig handelingsbekwaam is en over voldoende inkomsten beschikt om de kosten te voldoen.

De Raad van State verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de regels omtrent afvalinzameling en de verantwoordelijkheden van burgers in dit kader.

Uitspraak

200702761/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 30 januari 2007 en 2 februari 2007 heeft verweerder zijn beslissing om op 22 december 2006 respectievelijk 23 januari 2007 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van deze bestuursdwang (in totaal € 118,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluiten van 16 april 2007, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2007, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door [begeleider] van appellant, en mr. D. Cevik, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de APV is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
Ingevolge het derde lid houdt de zorg, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is zodanig te handelen dat die gevolgen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
2.2.    De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het op twee verschillende tijdstippen verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die was aangetroffen op de Sjanghailaan, ter hoogte van nummer 84, te Rotterdam naast een aldaar aanwezige afvalcontainer. Niet bestreden is dat de huisvuilzak met inhoud beide keren door appellant aldaar was geplaatst.
2.3.    Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4.    Appellant voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn verstandelijke handicap. In het kader van een traject om appellant begeleid zelfstandig te kunnen laten wonen wordt hem aangeleerd om het huisvuil op de juiste wijze aan te bieden. Volgens appellant had met een waarschuwing kunnen worden volstaan.
2.5.    Naar het oordeel van de Afdeling levert het enkele feit dat appellant een verstandelijke handicap heeft, onvoldoende grond op voor de conclusie dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, te zijnen laste behoorden te komen. Mede in aanmerking genomen dat appellant volledig handelingsbekwaam is en beschikt over inkomsten waaruit hij de kosten kan voldoen, treft het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn handicap geen doel.
2.6.    De beroepen zijn ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton     w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
195-209.