ECLI:NL:RVS:2007:BB5796

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703360/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W. Mouton
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening subsidie voor sanering loden drinkwaterleidingen na bezwaar

In deze zaak gaat het om de herziening van een subsidie die door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was verleend voor de sanering van loden drinkwaterleidingen. De subsidie van € 686,57 was oorspronkelijk toegekend op 22 november 2005, maar bij besluit van 24 januari 2007 werd deze vastgesteld op nihil. De Minister stelde dat de sanering al was begonnen voordat de subsidie was verleend, wat in strijd was met de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen. Appellant, de subsidieaanvrager, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister op 26 maart 2007.

Appellant ging in beroep bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de sanering pas na de subsidieverlening was gestart. Tijdens de zitting op 20 september 2007 werd appellant vertegenwoordigd door drs. J. Duthler en mr. B.B. Zuiderwijk. De Raad van State oordeelde dat de Minister ten onrechte had aangenomen dat de sanering vóór de subsidieverlening was begonnen. De betaling van een factuur op 5 oktober 2005 betrof slechts een deel van de werkzaamheden en was geen bewijs dat de sanering al was gestart. De Raad van State concludeerde dat de beslissing van de Minister op bezwaar vernietigd moest worden en herstelde de subsidie zoals oorspronkelijk verleend.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 26 maart 2007 en herstelde de subsidie op het oorspronkelijke bedrag van € 686,57. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 143,00 aan appellant moest vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar gedaan op 17 oktober 2007.

Uitspraak

200703360/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, als rechtsopvolger van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2007 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de door hem bij besluit van 22 november 2005 aan appellant verleende subsidie ad € 686,57 voor het saneren van loden drinkwaterleidingen vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 maart 2007, naar moet worden aangenomen verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J. Duthler en mr. B.B. Zuiderwijk, beiden medewerker van SenterNovem, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen (hierna: de Subsidieregeling) kan de minister ten gunste van de subsidieaanvrager eenmalig per woning subsidie verstrekken voor sanering.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Subsidieregeling wordt subsidie slechts verleend indien met de sanering nog geen aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag tot subsidieverlening is beslist.
2.2.    Verweerder heeft bij in bezwaar gehandhaafde beslissing de aan appellant verleende subsidie ter grootte van € 686,57 vastgesteld op nihil omdat een aanvang met de sanering is gemaakt voordat op de aanvraag tot subsidieverlening is beslist.
2.2.1.    Verweerder is bij zijn besluit afgegaan op de door appellant ingediende en zowel door hem als zijn installateur ondertekende aanvraag subsidievaststelling waaruit naar voren komt dat met de sanering is begonnen op 15 november 2005. Omdat een factuur van de hoofdaannemer van 16 september 2005, die betrekking heeft op alle werkzaamheden in het huis van appellant (inclusief de loodsanering) op 5 oktober 2005 door appellant, via zijn bankrekening, is voldaan voordat appellant het besluit tot subsidieverlening van 22 november 2005 had ontvangen, vormde dit voor verweerder een aanwijzing dat de sanering heeft plaatsgevonden vóór de subsidieverlening. Het door appellant gedane aanbod om in bezwaar over te leggen een schriftelijke bevestiging van de hoofdaannemer en/of van de uitvoerende loodgieter, dat de werkzaamheden daadwerkelijk na de subsidieverlening hebben plaatsgevonden, is door verweerder afgewezen, omdat een dergelijke verklaring naar het oordeel van verweerder onvoldoende tegenbewijs vormt.
2.3.    Appellant ontkent dat de sanering is aangevangen vóór de subsidieverlening. Hij wijst erop dat de factuur welke door hem op 5 oktober 2005 is betaald, niet de totale werkzaamheden betrof van de renovatie van zijn woning, maar - zoals ook op de factuur staat vermeld - slechts 35% van de totale aanneemsom. Volgens appellant betreft het een vooruitbetaling voor alle door de hoofdaannemer te verrichten werkzaamheden, waaronder ook het door een onderaannemer saneren van de loden drinkwaterleidingen valt.
2.4.    De Afdeling oordeelt als volgt.
2.4.1.    De betaling van 5 oktober 2005 zag (zoals verweerder tijdens de behandeling van het beroep ook heeft erkend) op slechts 35% van het totale bedrag van de renovatie van de woning van appellant en was geen eindafrekening voor alle werkzaamheden. De aanname van verweerder dat deze betaling een onweerlegbare aanwijzing vormde dat de sanering heeft plaatsgevonden vóór de ontvangst van de subsidieverlening door appellant, is dan ook niet houdbaar.
Gelet op de in het dossier aanwezige facturen in verband met de verbouwing van de woning van appellant, meer specifiek die van de loodgieter van 21 november 2006, welke betrekking heeft op de sanering van de loden drinkwaterleidingen, in samenhang met de tijdens de zitting door appellant onder ede ter zake afgelegde verklaring, acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat met de sanering pas een aanvang is gemaakt na ontvangst door appellant van de beslissing tot subsidieverlening van 22 november 2005. Verweerder heeft derhalve ten onrechte aangenomen dat in het onderhavige geval zich de situatie van artikel 2, derde lid, van de Subsidieregeling voordoet.
2.5.     Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het besluit van 24 januari 2007 moet worden herroepen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 26 maart 2007, kenmerk JZ/KGO_JZ/070253/BNE;
III.    herroept het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 januari 2007, kenmerk 615136, en stelt de subsidie alsnog, overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening van 22 november 2005, kenmerk 504635, vast op een bedrag van € 686,57 (zegge: zeshonderdzesentachtig euro en zevenenvijftig cent);
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton     w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
195-209.