ECLI:NL:RVS:2007:BB5825

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705475/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor hoveniersactiviteiten en consumentenvuurwerkopslag

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vergunning die is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor hoveniersactiviteiten en de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op 20 juni 2007 en is op 21 juni 2007 ter inzage gelegd. Verzoeker heeft op 29 juli 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op zitting op 27 september 2007, waar de verweerder en vergunninghoudster vertegenwoordigd waren, maar verzoeker is niet verschenen.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel over de voorlopige voorziening niet bindend is voor de bodemprocedure. Verzoeker heeft aangevoerd dat de inrichting niet voldoet aan het Bouwbesluit 2003, omdat een nooduitgang uitkomt op grond waarvan hij eigenaar is, zonder dat hij recht van overpad heeft verleend. De Voorzitter oordeelt echter dat deze kwestie niet relevant is voor de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de argumenten van verzoeker niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2007.

Uitspraak

200705475/2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van hoveniersactiviteiten en de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 juni 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 29 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.H. Sanders en ir. M.H.M. Gies, is verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. K.A.M. van Kampen, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord. Verzoeker is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker stelt dat de inrichting niet voldoet aan het Bouwbesluit 2003. In dit verband voert hij aan dat een nooduitgang van de inrichting uitkomt op grond waarvan hij eigenaar is, terwijl hij geen recht van overpad aan vergunninghoudster heeft verleend. Om die reden kan van een nooduitgang op die plaats geen sprake zijn, aldus verzoeker, zodat in zoverre niet wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2003.
2.3.    De vraag of de inrichting wat de betrokken nooduitgang betreft aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voldoet, kan geen rol spelen bij de beslissing omtrent vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan om die reden niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.4.    Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Timmerman
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2007
462.