ECLI:NL:RVS:2007:BB5855

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701903/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. van den Brink
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunningplichtige bouwwerken door college van burgemeester en wethouders van Heerlen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Op 7 maart 2006 heeft het college de appellant gelast om vóór 27 maart 2006 om 06:00 uur alle bouwvergunningplichtige bouwwerken van een perceel in Heerlen te verwijderen. Dit besluit was genomen omdat de appellant zonder de vereiste bouwvergunning bouwwerken had opgericht nabij zijn woonwagenstandplaats. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit op 15 mei 2006 ongegrond. De rechtbank Maastricht heeft op 5 februari 2007 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in brieven van 16 maart en 19 april 2007.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2007 ter zitting behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college handhavend mocht optreden, aangezien de appellant zonder bouwvergunning bouwwerken had opgericht en er geen zicht op legalisatie bestond. De argumenten van de appellant in hoger beroep, waaronder de onredelijke termijn voor verwijdering van de bouwwerken, werden niet geaccepteerd. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200701903/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1510 van de rechtbank Maastricht van 5 februari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) appellant op straffe van bestuursdwang gelast vóór 27 maart 2006 om 06:00 uur alle bouwvergunningplichtige bouwwerken van het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) te verwijderen, voor zover aanwezig binnen een omkaderd gebied, zoals aangegeven op een bij dat besluit behorende luchtfoto.
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder toelichting dat onder "alle bouwvergunningplichtige bouwwerken" dient te worden verstaan: een stacaravan met daaraan vast een circuswagen, een kleine tourcaravan, een container en een bouwwerk tegen de container, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met betrekking tot de vermelde bouwwerken handhavend mocht optreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat appellant, zonder daartoe vereiste bouwvergunning, nabij de door hem op het perceel bewoonde woonwagenstandplaats bouwwerken heeft opgericht, geen concreet zicht op legalisatie van die bouwwerken bestond en geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die het college mogelijk hadden moeten doen afzien van het treffen van handhavingsmaatregelen.
2.2.    Dat het college ten onrechte niet onderzocht heeft, welk belang de verzoeker om handhaving bij zijn verzoek had, heeft appellant voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat appellant dit niet voor de rechtbank heeft kunnen aanvoeren, kan het betoog niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.3.    Dat de rechtbank ten onrechte niet op het betoog van appellant dat de gegunde begunstigingstermijn onredelijk kort is is ingegaan, geeft voorts geen aanleiding haar uitspraak te vernietigen, nu het in beroep aangevoerde niet tot dat oordeel leidt.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
218-530.