ECLI:NL:RVS:2007:BB6296

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706781/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Montferland

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een onderneming gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland, dat op 11 september 2007 een last onder dwangsom had opgelegd. Dit besluit was genomen omdat verweerder constateerde dat verzoekster op haar terreinen een toplaag afgraven en puinverharding aanbrengen, wat volgens verweerder zou neerkomen op het uitbreiden van een naastgelegen inrichting zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

Verzoekster betoogde echter dat er geen sprake was van een wijziging van de inrichting en dat verweerder dus niet bevoegd was om handhavend op te treden. De Voorzitter heeft de zaak op 15 oktober 2007 ter zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat en een gemachtigde, en verweerder door ambtenaren van de gemeente.

Na beoordeling van de feiten concludeerde de Voorzitter dat de werkzaamheden enkel bestonden uit het bouwrijp maken van de terreinen, wat geen vergunning vereiste volgens de Wet milieubeheer. De Voorzitter oordeelde dat er geen overtreding was en dat verweerder onbevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Daarom werd het besluit van het college van burgemeester en wethouders geschorst en werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

200706781/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordig door J.B.T. Polman en P.W. Weiss, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft geconstateerd dat op bij verzoekster in eigendom zijnde terreinen een toplaag wordt afgegraven en een laag puinverharding wordt aangebracht. Volgens verweerder is dit aan te merken als het uitbreiden van de naast deze terreinen gelegen inrichting van verzoekster aan de [locatie] te [plaats] met parkeerterreinen. Nu de daarvoor ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer vereiste vergunning ontbreekt, is volgens verweerder sprake van een overtreding. De bij het bestreden besluit opgelegde last strekt tot het voorkomen van verdere overtreding.
2.2.    Verzoekster heeft in haar bezwaar- en verzoekschrift betoogd dat geen sprake is van het veranderen van de inrichting, zodat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden.
2.3.    De Voorzitter constateert dat de werkzaamheden ter plaatse uitsluitend bestaan uit het bouwrijp maken van de terreinen, zodat daar overeenkomstig het geldende bestemmingsplan industrie kan worden gevestigd. Het bouwrijp maken van terreinen is geen activiteit waarvoor ingevolge de Wet milieubeheer een vergunning is vereist. Dat wordt niet anders wanneer de eigenaar van de terreinen - zoals hier het geval is - niet uitsluit dat deze te zijner tijd zullen kunnen worden gebruikt voor de uitbreiding van een naast deze terreinen gelegen inrichting. Doorslaggevend is dat de inrichting momenteel feitelijk niet is of wordt veranderd.
Gezien het voorgaande wordt artikel 8.1 van de Wet milieubeheer niet overtreden. Verweerder was onbevoegd om ter zake een last onder dwangsom op te leggen.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland van 11 september 2007;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Montferland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 679,00 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Montferland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Montferland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
262.