ECLI:NL:RVS:2007:BB6788

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705212/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor varkenshouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor een varkenshouderij. De vergunning werd op 29 mei 2007 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rucphen. De vergunninghoudster had een revisievergunning aangevraagd op basis van artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 14 juni 2007 ter inzage gelegd, waarna drie verzoekers, wonend in de nabijheid van de varkenshouderij, beroep instelden tegen dit besluit. De verzoekers vroegen de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij bezwaren hadden tegen de verleende vergunning.

De zaak werd behandeld op 11 oktober 2007, waar de verzoekers in persoon verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente en de Regionale Milieudienst West-Brabant. De vergunninghoudster was ook aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Tijdens de zitting werd duidelijk dat voor de uitbreiding van de inrichting met een stal een bouwvergunning vereist was, die nog niet was verleend. Daarnaast moest de procedure voor de benodigde vrijstelling volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening nog worden doorlopen. De Voorzitter concludeerde dat het niet aannemelijk was dat de bouwvergunning op korte termijn zou worden verleend, en dat er dus geen spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 23 oktober 2007.

Uitspraak

200705212/2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 juni 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 23 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, verzoeker sub 2 bij brief van 23 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, en verzoeker sub 3 bij brief van 21 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007, waar verzoekers , in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.J.J.P. Schrauwen, ambtenaar van de gemeente, en R. van Diepen, medewerker van de Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Voor de uitbreiding van de inrichting met een stal is een bouwvergunning vereist, welke blijkens het verhandelde ter zitting nog niet is verleend. Voorts is gebleken dat de procedure tot verlening van de voor de uitbreiding benodigde vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nog moet worden gevolgd. Het is dan ook niet aannemelijk dat de bouwvergunning binnen korte tijd zal worden verleend. Nu het bestreden besluit ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer eerst in werking treedt nadat de bouwvergunning is verleend, is de Voorzitter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.3.    De Voorzitter wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2007
373-517