ECLI:NL:RVS:2007:BB7274

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705173/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en vrijstelling door college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze

Op 28 juni 2006 verleende het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze vrijstelling en een bouwvergunning voor het plaatsen en veranderen van bijgebouwen op een perceel in [plaats]. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen dit besluit, kregen op 21 november 2006 te horen dat hun bezwaar ongegrond was. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Assen, die op 11 juni 2007 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de zaak op 18 oktober 2007 behandeld, waarbij verzoekers en de vergunninghouder in persoon verschenen, en het college vertegenwoordigd was door T. Bruining, ambtenaar van de gemeente.

In zijn overwegingen stelt de Voorzitter dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt des te meer nu de rechtbank het besluit al had getoetst en het beroep ongegrond had verklaard. De Voorzitter concludeert dat de argumenten van verzoekers niet voldoende zijn om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De rechtbank had naar voorlopig oordeel de juiste uitleg van het bestemmingsplan gevolgd en de vrijstelling en bouwvergunning konden in redelijkheid worden verleend. De Voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 29 oktober 2007 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200705173/2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 07/10 van de rechtbank Assen van 11 juni 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen en veranderen van bijgebouwen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2007, verzonden op 13 juni 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 23 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2007, waar verzoekers in persoon en het college, vertegenwoordigd door T. Bruining, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de vergunninghouder, in persoon.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.3.    Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, geeft op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de rechtbank, naar voorlopig oordeel, met juistheid de door het college aan artikel 4, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bijgebouwenregeling Aa en Hunze" (hierna: het bestemmingsplan) gegeven uitleg heeft gevolgd en heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet met het in dat artikel bepaalde in strijd is. Voorts biedt hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen grond voor het oordeel dat het college vanwege de schaduwwerking en beperking van uitzicht en lichtinval als gevolg van de beoogde berging niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling kon komen. Het betoog dat het bouwplan wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens in strijd is met het bestemmingsplan hebben verzoekers voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Voor zover deze beroepsgrond al bij de beoordeling van het hoger beroep mag worden betrokken, kan, zoals het college ter zitting heeft aangegeven, een eventueel op dit punt aan het besluit op bezwaar klevend gebrek worden hersteld door het verlenen van een vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Onder die omstandigheden, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens     w.g. Van Roessel
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2007
457.