ECLI:NL:RVS:2007:BB7300

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700233/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H. Borstlap
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor boomkwekerij en groene energieproductie in Neder-Betuwe

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor het oprichten en in werking hebben van een boomkwekerij en het opwekken van groene energie in de gemeente Neder-Betuwe. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 29 november 2006 een vergunning verleend aan de vergunninghouder, welke op 30 november 2006 ter inzage is gelegd. Appellant heeft op 10 januari 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 31 januari en 6 februari 2007. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft op 7 juni 2007 een deskundigenbericht uitgebracht, waarop partijen hebben kunnen reageren. De zaak is op 20 september 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door ir. G.H. van Vuren en verweerder door ir. W.A. Boer en ing. A.C. Agterberg, ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het bestreden besluit betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande boomkwekerij, waarbij een dieselmotor wordt gebruikt voor het opwekken van groene stroom door het verstoken van Kiwa-gecertificeerde bio-olie. De wetgeving, met name artikel 8.2 van de Wet milieubeheer, bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om te beslissen op de aanvraag om een vergunning, tenzij anders bepaald. In dit geval is er twijfel over de aard van de te verstoken bio-olie, aangezien deze ook frituurvet kan bevatten, wat als afvalstof wordt beschouwd.

De Raad van State concludeert dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij bevoegd was om de vergunning te verlenen, gezien de mogelijkheid dat er afvalstoffen worden verbrand. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellant is gegrond verklaard, het besluit van het college van burgemeester en wethouders is vernietigd, en verweerder is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.

Uitspraak

200700233/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een boomkwekerij en voor het opwekken van groene energie aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 november 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 31 januari en 6 februari 2007.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 7 juni 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 5 september 2007 nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door ir. G.H. van Vuren, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. W.A. Boer en ing. A.C. Agterberg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit betreft de uitbreiding van een bestaande boomkwekerij met een dieselmotor waarmee blijkens de aanvraag om vergunning door het verstoken van Kiwa-gecertificeerde bio-olie groene stroom wordt opgewekt.
2.2.    Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid.
Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of Onze Minister bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I (hierna: de bijlage) is aangewezen.
In categorie 28.4, aanhef en onder e, van de bijlage is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het verbranden van:
1˚ van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen;
2˚ van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen;
3˚ van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten, of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.3.    De te verstoken Kiwa-gecertificeerde bio-olie kan blijkens de stukken bestaan uit puur plantaardige oliën of uit frituurvet. In de aanvraag is geen nadere omschrijving van de te verstoken gecertificeerde bio-olie gegeven, zodat niet is uitgesloten dat binnen de inrichting frituurvet zal worden verbrand.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verbranden van frituurvet moet worden gezien als het verbranden van afvalstoffen. Nu de aanvraag ziet op het verbranden van gecertificeerde bio-olie, dat kan bestaan uit frituurvet, en het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is indien binnen de inrichting van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen als bedoeld in categorie 28.4 van de bijlage worden verbrand, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij zich bevoegd acht tot het verlenen van de vergunning. Het bestreden besluit is daarom strijdig met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De gemaakte kosten voor het opvragen van kopieën van een bestemmingsplan en voor het aangetekend verzenden van stukken kunnen blijkens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet worden betrokken bij de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe van 29 november 2006;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 331,49 (zegge: driehonderdeenendertig euro en negenenveertig cent); het dient door de gemeente Neder-Betuwe aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Neder-Betuwe aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. H.G. Sevenster, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Duursma
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
255-378.