ECLI:NL:RVS:2007:BB7782

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701223/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling door college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 11 januari 2007 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft bevestigd. Het college had op 9 oktober 2003 vrijstelling verleend en op 4 december 2003 een bouwvergunning afgegeven voor het intern verbouwen van een woonboerderij op een specifiek perceel in Breda. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond op 26 mei 2004. De rechtbank oordeelde op 16 december 2004 dat het college een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar tegen de bouwvergunning, maar het college handhaafde de bouwvergunning met een aangepaste motivering in een nieuw besluit op 17 oktober 2005. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant op 11 januari 2007 ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 16 februari 2007.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2007. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte de zitting niet heeft uitgesteld in afwachting van een herzieningsverzoek. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning moest verlenen, omdat het bouwplan in overeenstemming was met het geldende bestemmingsplan. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200701223/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4518 van de rechtbank Breda van 11 januari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend en bij besluit van 4 december 2003 bouwvergunning voor het intern verbouwen van de woonboerderij op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te [plaats].
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft het college de bezwaren die appellant tegen die besluiten heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de beslissing op bezwaar tegen het verlenen van de bouwvergunning betreft, ongegrond verklaard voor zover het de beslissing op bezwaar tegen het verlenen van de vrijstelling betreft en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar tegen het verlenen van de bouwvergunning te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft het college opnieuw op het bezwaar besloten en het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de bouwvergunning onder aanpassing van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 11 januari 2007, op dezelfde dag verzonden, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het college heeft bij brief van 24 april 2007 meegedeeld dat geen reactie wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar appellant, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] daar als partij gehoord
2.    Overwegingen
2.1.    Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft bij besluit van 31 mei 2005 het bestemmingsplan "Buitengebied Teteringen", voor zover hier van belang, goedgekeurd. In dit bestemmingsplan is aan het gehele perceel de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Bij uitspraak van 31 mei 2006, in zaak nr.
200506140/1, heeft de Afdeling het door appellant tegen het goedkeuringsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2007, in zaak nr. 200609374/2, heeft de Afdeling het verzoek van appellant om de uitspraak van 31 mei 2006 te herzien niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zitting niet heeft uitgesteld en niet heeft gewacht met haar uitspraak van 11 januari 2007 in verband met zijn verzoek om herziening van de uitspraak van 31 mei 2006 van de Afdeling.
2.3.    Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is uitgangspunt dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Aan een ten tijde van de indiening van een bouwaanvraag nog wel, maar ten tijde van de beslissing daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan mag, bij wijze van uitzondering op dat uitgangspunt, slechts worden getoetst indien ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit voor een nieuw bestemmingsplan van kracht was geworden dan wel een nieuw bestemmingsplan, waarmee dat bouwplan in strijd was, ter inzage was gelegd.
Voor het maken van de uitzondering als hiervoor bedoeld bestond geen aanleiding. Voorts is weliswaar door een derde verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Teteringen", maar dat verzoek is niet-ontvankelijk verklaard reeds voordat het besluit op bezwaar van 17 oktober 2005 werd genomen. Uit het vorenstaande volgt dat, nu de rechtbank dient te oordelen of het besluit op bezwaar terecht is genomen, zij terecht heeft overwogen dat het college bij het besluit op bezwaar van 17 oktober 2005 mocht en moest toetsen aan het inmiddels geldende bestemmingsplan. Er was geen reden om de uitspraak op het verzoek om herziening af te wachten.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de bouwvergunning moest verlenen, aangezien het bouwplan in overeenstemming is met het ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers     w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
270-560.