200700234/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Milieuzorg Epe", gevestigd te Vaassen, gemeente Epe, en andere,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft de gemeenteraad van Epe het bestemmingsplan "Buitengebied Epe, 1e Partiële herziening: Wellnesscentrum De Veluwse Bron" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 november 2006, nr. 2006-010118, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2007, beroep ingesteld. Appellanten hebben hun beroep aangevuld bij brief van eveneens 13 januari 2007.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Veluwse Bron B.V." (hierna: Veluwse Bron) is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Veluwse Bron en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door dr. J. Veen, ir. J. Polman en mr. D.J. de Geer, en verweerder, vertegenwoordigd door J.E.P. van Gils, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Epe, vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Wal, ambtenaar van de gemeente, en Veluwse Bron, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn, en [directeur] daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Appellanten voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met de in het bestemmingsplan neergelegde mogelijkheid voor de bouw van een wellnesscentrum bij het recreatiegebied Kievitsveld, ongeveer twee kilometer ten oosten van de kern Emst.
Zij achten deze ontwikkeling strijdig met het beleid inzake de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), met name voor zover het betreft de ten behoeve van de EHS aangewezen gronden aan de noordzijde van de Nijmolenseplas. Voorts achten zij de ontwikkeling strijdig met het in het streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) neergelegde beleid inzake de ecologische poort en de groene wig. Een ontwikkelingsvisie is niet vastgesteld en ook behoort het plangebied niet tot een zoekzone Landschappelijke versterking. Appellanten achten het gedane natuuronderzoek onvolledig. Daarbij wijzen zij onder meer op de vogelrijkdom van het gebied. Ook naar het aantal verkeersbewegingen is volgens hen onvoldoende onderzoek gedaan. Verder zijn ten onrechte geen bouwvlakken op de plankaart vastgelegd waarbij komt dat het beeldkwaliteitsplan op dit punt geen zekerheid geeft. Voor zover het betreft het onderzoek naar de gevolgen voor de waterhuishouding achten zij het plan in strijd met artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985). Ten slotte zijn volgens appellanten in strijd met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro 1985 geen namen van wegen en waterwegen op de plankaart vermeld.
2.3. Ter zitting hebben appellanten hun beroepsgronden die zien op de Kaderrichtlijn water en de artikelen 5, lid 5.3.2, en 6, lid 6.3.2, van de planvoorschriften, ingetrokken.
2.4. De bouw van een wellnesscentrum is voorzien ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" en de aanduiding "kuuroord toegestaan". Dit plandeel heeft een oppervlakte van ongeveer drie à vier hectare.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden, indien en voor zover de gronden op de kaart als zodanig zijn aangeduid, bestemd voor kuuroord, ten behoeve van de lichamelijke, geestelijke en cosmetische verzorging, alsmede de lichamelijke en geestelijke behandeling met daaraan ondergeschikt detailhandel en horeca met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en open terreinen. Ingevolge lid 4.2.1, onder a, mag de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 4.800 m². De hoogte bedraagt ingevolge het bepaalde onder b ten hoogste vijftien meter.
Ten noorden, westen en zuiden van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" is voorzien in plandelen met de bestemming "Natuur". Het zuidelijk gelegen plandeel met die bestemming is in het streekplan aangewezen als EHS-verweving.
Ten oosten van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" is voor de Smallertse Beek voorzien in de bestemming "Water met landschappelijke en natuurlijke waarde". Waar de plandelen aan elkaar grenzen is aan een strook ter breedte van ongeveer vijftien meter op het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" de dubbelbestemming "Beschermingszone water" toegekend. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, van de planvoorschriften mogen op die gronden uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,5 meter bedraagt. Onder een ander-bouwwerk wordt volgens artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.5. De Afdeling stelt voorop dat het plandeel zelf niet is gelegen in een als EHS aangewezen gebied. De in het beleid voor de EHS-gebieden neergelegde "nee-tenzij-benadering" is daarmee niet rechtstreeks van toepassing.
2.5.1. De wellnessontwikkeling is voorzien op gronden die in het streekplan zijn aangewezen als multifunctioneel gebied. Intensieve vormen van recreatie en toerisme zijn in een dergelijk gebied in beginsel mogelijk. Het gebied is in het streekplan voorts aangewezen als waardevol landschap en behoort tot de groene wig Epe-Vaassen, waarbinnen de ecologische poort Wisselse Poort is geprojecteerd. Dit beleid is in het streekplan niet aangemerkt als essentiële beleidsuitspraak.
Het beleid voor waardevolle landschappen voorziet in een "ja, mits"-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctionele gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen of reeds bepaalde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de landschappen. De regio is gevraagd voor 1 juli 2006 zoekzones vast te stellen voor stedelijke functies en landschappelijke versterking voor de periode 2005-2015. Deze zoekzones zullen volgens het streekplan vervolgens in een streekplanuitwerking worden vastgelegd.
Volgens het streekplan is het denkbaar dat voor het accommoderen van de regionale behoefte aan landelijk wonen in het multifunctionele gebied zoekzones landschappelijke versterking worden toegepast voor het toevoegen van een beperkt aantal woningen of kleinschalige woon-/werkcombinaties in lage dichtheden, passend in de landschappelijke structuur en bijdragend aan landschappelijke versterking. Aan de planologische uitwerking van dergelijke zoekzones moet een door het provinciebestuur te accorderen gebiedsplan ten grondslag liggen, waarin op basis van een landschapsarchitectonische gebiedsanalyse en gerelateerd aan landschappelijke kernkwaliteiten en aan gebiedsdoelen is uitgewerkt, hoe met het 'nieuwe rood' wordt bijgedragen aan versterking van de kwaliteiten van dat gebied.
In het streekplan is voorts vermeld dat de waardevolle landschappen in hoge mate overeen komen met de gebieden die in de Nota Ruimte in Gelderland globaal zijn begrensd als nationale landschappen. Het streven van het provinciebestuur is om in 2006/2007 het beleid en de begrenzing vast te leggen in de vorm van een streekplanuitwerking. Vooruitlopend op de beleidsinvulling en begrenzing van nationale landschappen hanteert het provinciebestuur het beleid voor alle waardevolle landschappen van provinciaal belang, zoals hiervoor - samengevat - is weergegeven.
Het beleid inzake groene wiggen richt zich op het veilig stellen van de nog gave randen van het Veluwemassief. Als ruimtelijk doel geldt dat de krans van dorpen, stadjes en steden niet aan elkaar groeit en volledig versteent. Binnen enkele groene wiggen zijn ecologische poorten voorzien. In de groene wiggen geldt een "ja, mits"-beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten op voorwaarde dat deze passen in de zoekzones landschappelijke versterking en kunnen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In het streekplan wordt de gemeentebesturen gevraagd ontwikkelingsvisies voor de groene wiggen op te stellen en deze planologisch te verankeren.
2.5.1.1. In het streekplan is voorts vermeld dat de overige beleidsuitspraken niet de 'hardheid' van een essentiële beleidsuitspraak hebben. Het zijn evengoed richtinggevende beleidsuitspraken waar bestemmingsplannen aan getoetst worden. In daarvoor in aanmerking komende gevallen mag het college van gedeputeerde staten daarvan afwijken binnen de volgende grenzen.
Wanneer zich een ontwikkeling voordoet die niet past binnen het in het streekplan neergelegde beleid, zal worden bekeken of er desondanks toch redenen aanwezig zijn om een dergelijke ontwikkeling gewenst te achten en mogelijk te maken. Hierbij worden de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Indien dit het geval is kan door het college van gedeputeerde staten een voornemen tot afwijken worden voorgelegd aan de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving. Het college moet aantonen dat:
- de voorgenomen afwijking niet in strijd is met een essentiële beleidsuitspraak;
- de afwijking niet ten koste gaat van de samenhang van het ruimtelijke beleid.
2.5.1.2. Het moet er naar het oordeel van de Afdeling voor worden gehouden dat de voorziene ontwikkeling niet in overeenstemming is met het hiervoor weergegeven provinciale beleid. De bouw van het wellnesscentrum vindt immers plaats in een gebied dat is aangewezen als waardevol landschap, multifunctioneel gebied en groene wig, terwijl voor deze locatie geen zoekzone voor verstedelijking of landschappelijke versterking is vastgesteld en evenmin is voorzien in de vaststelling van een locatievisie.
Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder onder voorwaarden toestemming verleend vooruit te lopen op de invulling van de groene wig en de hiervoor op te stellen ontwikkelingsvisie. Daarbij heeft hij uitgesproken ervan uit te gaan dat de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met de herstructurerings- en sloopopgave voor de gehele groene wig en in de ontwikkelingsvisie zal worden verdisconteerd.
Verweerder heeft vervolgens bij de beslissing omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan bezien of er omstandigheden zijn die hem aanleiding geven in dit geval van het streekplan af te wijken. Hij heeft zijn voornemen tot afwijking voorgelegd aan de Subcommissie Vastgestelde Plannen van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving die op 1 november 2006, voor zover van belang, een positief advies heeft afgegeven.
2.5.1.3. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijking van het streekplan gerechtvaardigd is. Daarbij is van belang dat het streekplan zich niet op voorhand verzet tegen nieuwe bebouwing in dit gebied. Verweerder heeft tevens van belang kunnen achten dat het in dit geval een voorziening betreft in een gebied dat in het streekplan is benoemd als dagrecreatief concentratiepunt. Hij heeft de bouw van een wellnesscentrum hiermee in overeenstemming kunnen achten en van belang kunnen achten dat met de verwezenlijking daarvan op korte termijn kan worden begonnen, nu met het wellnesscentrum een opwaardering van dit gebied en de functie daarvan is voorzien. Ook heeft hij van belang kunnen achten dat ter compensatie van de bouw van het wellnesscentrum in de directe omgeving wordt voorzien in de aanleg van nieuwe natuur. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt voorts dat de ontwikkeling in samenhang met de herstructurerings- en sloopopgave voor de gehele groene wig zal worden bezien en in de ontwikkelingsvisie zal worden verdisconteerd. De Afdeling ziet, mede gelet op het intensieve bestuurlijke overleg dat aan de planvorming is voorafgegaan, geen aanleiding voor de verwachting dat hieraan geen gevolg zal worden gegeven. Niet aannemelijk is dat de bouw van het wellnesscentrum in de weg staat aan de beoogde versterking van de kernkwaliteiten van het landschap dan wel anderszins tot gevolg heeft dat de samenhang van het ruimtelijke beleid wordt aangetast.
2.5.2. Wat betreft de aanwezigheid van beschermde soorten overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 10 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan in verband met het voorkomen van beschermde soorten een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat verweerder geen goedkeuring aan het plandeel had kunnen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid daarvan in de weg staat.
De bouw van een wellnesscentrum brengt een verandering in het leefgebied van beschermde soorten, waaronder verschillende vogelsoorten, met zich. Echter, niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving, leidt tot strijdigheid met de Ffw. Niet is aannemelijk dat de bouw van een wellnesscentrum leidt tot een opzettelijke verontrusting in de zin van artikel 10 van de Ffw of een overtreding van artikel 11 van de Ffw indien dit geschiedt buiten het broedseizoen. In dat verband overweegt de Afdeling dat Grontmij Nederland B.V. (hierna: Grontmij) ten behoeve van de ontwikkeling van het wellnesscentrum een natuurtoets heeft uitgevoerd die heeft geresulteerd in het rapport Natuurtoets Wellnesscentrum De Veluwse Bron, Toetsing van de bouwplannen aan de wet- en regelgeving voor natuur, van 25 november 2005. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft Grontmij voorts een nader advies uitgebracht, gedateerd 15 maart 2007. Ter zitting is naar aanleiding van de door appellanten nader ingebrachte vogelkundige gegevens een reactie van Grontmij gegeven. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan de door Grontmij gedane onderzoeken en de daarop gebaseerde conclusies zodanige onjuistheden ten grondslag liggen dat verweerder zich hierop niet heeft mogen baseren. Op grond van deze onderzoeken zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde (vogel)soorten, zoals boombewonende roofvogels, spechten en uilen. De door appellanten nader overgelegde vogelkundige gegevens maken die bevindingen niet anders, nog daargelaten de vraag of deze gegevens voldoende actueel en representatief zijn voor de situatie in het plangebied. Daarbij komt nog dat in de omgeving van het plangebied uitwijkmogelijkheden beschikbaar zijn. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand niet is te verwachten dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
2.5.3. Over de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap Veluwe. Het bestemmingsplan en het ontwerp daarvoor zijn vergezeld gegaan van een toelichting waarin een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding is neergelegd. Niet is gebleken dat deze beschrijving onvoldoende informatie verschaft over die gevolgen. Evenmin is gebleken dat de voorgestane ontwikkeling in dat verband niet inpasbaar zou zijn. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985.
2.5.4. In het kader van de vaststelling van het plan is voorts de invloed van het wellnesscentrum op het aantal verkeersbewegingen onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de wegenstructuur het te verwachten aantal bezoekers en personeel, dat neerkomt op ongeveer 125 verkeersbewegingen extra per dag, kan verwerken. Daarbij is van belang geacht dat het aantal bezoekers aan het Kievitsveld in de afgelopen jaren is gedaald van ongeveer 60.000 naar ongeveer 20.000 per jaar. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van de juistheid van de gedane verkeerskundige beoordeling heeft kunnen uitgaan. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor verkeersproblemen niet behoeft te worden gevreesd.
2.5.5. Voor het oordeel dat het plan in strijd moet worden geacht met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro 1985 bestaat geen grond. Op de plankaart is een duidelijke ondergrond aangegeven zodat te herleiden is op welke gronden de bestemmingsvlakken zijn geprojecteerd. Omtrent de ligging van de bestemmingsvlakken bestaat derhalve voldoende duidelijkheid zodat voor een rechtsonzekere situatie niet behoeft te worden gevreesd.
2.5.6. Voor zover het betreft de nadere invulling van de wellnessontwikkeling op de plankaart en in de voorschriften voor de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" overweegt de Afdeling het volgende.
Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan(deel) te bepalen. Het systeem van de WRO houdt in dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemming aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
De gemeenteraad heeft in dit geval afgezien van het aanduiden van een of meer bouwvlakken voor het wellnesscentrum. In plaats daarvan hebben de gemeenteraad en in het verlengde daarvan verweerder voor de ligging een beroep gedaan op de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3 van de planvoorschriften en het in dit voorschrift genoemde beeldkwaliteitsplan. Zij zijn van mening dat daarin voldoende waarborgen voor een zorgvuldige inpassing van de bebouwing zijn gelegen.
In artikel 3, tweede lid, onder f, van de planvoorschriften is bepaald dat er met het bij het plan behorende beeldkwaliteitsplan naar zal worden gestreefd de bebouwing en inrichting van het gebied te laten aansluiten op de landschappelijke kernkwaliteiten en gebiedskenmerken. In het beeldkwaliteitsplan is ingegaan op de plaats van de bebouwing, doch deze is niet dwingend voorgeschreven. Uit de beschrijving in hoofdlijnen noch uit het beeldkwaliteitsplan volgen derhalve juridisch bindende bouwmogelijkheden. Het moet er voor worden gehouden dat het plan zich er niet tegen verzet dat de bebouwing van het wellnesscentrum, afgezien van de gronden waarop de dubbelbestemming ziet, op elke plaats binnen het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" kan worden opgericht.
Daarom valt niet uit te sluiten dat, niettegenstaande de omstandigheid dat het plandeel zelf niet is gelegen in de EHS, zich in geval van omvangrijke bouwplannen conflicterende situaties kunnen voordoen voor zover het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" grenst aan het zuidelijk daarvan gelegen plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanwijzing EHS-verweving in het streekplan. Ter zitting heeft verweerder subsidiair aangegeven zich te kunnen vinden in een onthouding van goedkeuring aan het gedeelte van het plan dat door de Voorzitter van de Afdeling in zijn uitspraak van 16 april 2007, zaak no.
200700234/2, is geschorst. De Afdeling ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. In het kader van de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 30 van de WRO kan worden bezien of en zo ja, welke bouwmogelijkheden ter plaatse kunnen worden geboden.
Gelet op de omstandigheid dat een aanduiding ten behoeve van de EHS niet is toegekend aan de andere als "Natuur" aangewezen gronden en ten behoeve van de Smallertse Beek met de dubbelbestemming is voorzien in een beschermingszone, acht de Afdeling niet aannemelijk dat een mogelijke conflictsituatie, voor zover het betreft de bebouwing van het wellnesscentrum, zich ook op andere plaatsen binnen het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" kan voordoen.
2.5.7. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover dit betreft het in overweging 2.5.6. bedoelde gedeelte van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden", niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het gedeelte van het plandeel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan dit gedeelte van het plan.
2.5.8. Voor het overige geeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld. De opgevoerde reiskosten voor twee getuigen komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien de gemachtigden van appellanten niet als getuigen ter zitting zijn verschenen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 november 2006, kenmerk 2006-010118, voor zover het betreft een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. bedoelde gedeelte van het plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit onder II. is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 48,59 (zegge: achtenveertig euro en negenenvijftig cent); het dient door de provincie Gelderland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007