ECLI:NL:RVS:2007:BB7820

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702933/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. Konijnenbelt
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor renovatie van monumentale watermolen in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tourotel Valkenburg B.V." tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 15 maart 2007 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul, dat op 2 augustus 2005 vrijstelling en een bouwvergunning verleende voor het vernieuwen van een monumentale watermolen met woning en schuur op een specifiek perceel in Valkenburg aan de Geul. Appellante, die een hotel exploiteert, betwist de vrijstelling en bouwvergunning, omdat zij van mening is dat deze in strijd zijn met de bestemmingsplannen en dat haar belangen onevenredig worden geschaad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2007 ter zitting behandeld. Appellante voerde aan dat er geen economische noodzaak is voor de woonfunctie die het college heeft toegestaan, en dat dit afbreuk doet aan de veiligheid van haar hotelgasten en het stedenbouwkundige beeld. De rechtbank had echter geoordeeld dat de vrijstelling in redelijkheid kon worden verleend, omdat de renovatie van de watermolen economisch noodzakelijk was om de waarde van het gebouw te verhogen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college beoordelingsvrijheid toekomt bij het verlenen van vrijstellingen. De rechtbank had terecht overwogen dat de bestaande vluchtroute voor hotelgasten niet werd belemmerd door de vrijstelling. Ook werd geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was geschonden, omdat appellante niet in de gelegenheid was gesteld haar standpunt mondeling toe te lichten in de raadsadviescommissie. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200702933/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tourotel Valkenburg B.V.", gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06 / 976 van de rechtbank Maastricht van 15 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het geheel/gedeeltelijk vernieuwen van de watermolen met woning en de schuur gelegen op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Valkenburg aan de Geul (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2007 heeft vergunninghoudster, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Het college heeft bij brief van 12 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, is verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door haar [bestuurder] bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in renovatie van de op het perceel aanwezige monumentale watermolen en schuur en in het realiseren van een woonruimte. Vaststaat dat gebruik als woning van een gedeelte van de begane grond, in strijd is met de ter plaatse ingevolge de bestemmingsplannen "Kern Valkenburg" en "Kern Valkenburg, herziening 1999" geldende bestemming "Centrumdoeleinden" met de aanduiding "zone 4". Om dit gebruik niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van de gebruiksvoorschriften in die bestemmingsplannen.
2.2.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder f.6, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kern Valkenburg" geldt voor zone 4 dat woondoeleinden alleen op de verdiepingen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder A.o, van de planvoorschriften is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder f.6, voor woondoeleinden op de begane grond.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder C, van de planvoorschriften dienen, voor zover thans van belang, bij het verlenen van vrijstelling als bedoeld onder A de volgende criteria in acht te worden genomen:
- er dient een economische noodzaak aanwezig te zijn;
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- (…);
- (…);
- aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
In het bestemmingsplan "Kern Valkenburg, herziening 1999" zijn gelijkluidende bepalingen opgenomen.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met voormelde criteria vrijstelling heeft verleend. Zij voert daartoe aan dat geen economische noodzaak bestaat voor het toestaan van een woonfunctie, nu in plaats daarvan ook een kantoor-, horeca- of detailhandelfunctie mogelijk is. Voorts voert zij daartoe aan dat haar, onder meer bedrijfseconomische, belang bij het waarborgen van een veilige vluchtroute van haar hotelgasten naar de openbare weg door het verlenen van de vrijstelling onevenredig wordt geschaad en, ten slotte, dat door het toestaan van een woonfunctie afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
2.3.1.    Bij het beoordelen of wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen criteria voor het verlenen van vrijstelling komt het college beoordelingsvrijheid toe. De wijze waarop het college deze beoordelingsvrijheid aanwendt, dient door de rechter terughoudend te worden getoetst.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet onaannemelijk is dat de renovatie van de monumentale watermolen slechts gefinancierd kan worden, indien het molengebouw ook op andere wijze dan alleen als watermolen inkomsten opbrengt, zodat het uitbreiden van de woonfunctie op de begane grond in dit geval economisch noodzakelijk kan worden geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het watermolencomplex door toevoeging van een woonfunctie een grotere waarde krijgt in het economisch verkeer, hetgeen de rendabiliteit van de watermolen ten goede komt. Dat de renovatie mogelijk ook door het toestaan van een ander gebruik op de begane grond zou kunnen worden bekostigd, maakt dit niet anders, daargelaten of dat juist is.
Het belang van appellante, mede uit een bedrijfseconomisch oogpunt bezien, is gelegen in het waarborgen van een veilige vluchtroute voor haar hotelgasten vanaf de brandtrap naar de Lindenlaan. Niet valt in te zien dat dit belang onevenredig wordt geschaad door de vrijstelling die de  woonfunctie op de gehele begane grond mogelijk maakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan strekt tot een inpandige verbouwing en niet voorziet in het oprichten van, de vluchtroute van de hotelgasten belemmerende, bouwwerken. De bestaande vluchtroute wordt door het verlenen van de vrijstelling niet gewijzigd.
Volgens de definitiebepalingen in de bestemmingsplannen wordt het stedenbouwkundig beeld bepaald door de omvang, vorm en de situering van de bouwmassa's met inbegrip van de ter plaatse door infrastructuur, begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte, zoals aangeduid in het Beeldkwaliteitsplan Kern Valkenburg. De ruimtelijke kwaliteit van de ruimte ter plaatse wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte, zoals aangeduid in voormeld Beeldkwaliteitsplan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze omschrijvingen blijkt dat beide beoordelingsaspecten betrekking hebben op uiterlijke verschijningsvormen en dat niet valt in te zien dat het verlenen van vrijstelling voor de inpandige verbouw van het molengebouw afbreuk doet aan voormelde aspecten.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
2.4.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden nu het college haar in de fase voorafgaande aan de primaire besluitvorming ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar standpunt mondeling toe te lichten in de vergadering van de raadsadviescommissie Stedelijke Ontwikkeling Economie en Toerisme (hierna: de commissie SOET).
2.4.1.    In het bestemmingsplan is bepaald dat in het kader van de vrijstellingsprocedure de commissie SOET dient te worden gehoord. Vaststaat dat deze commissie is gehoord in de vergaderingen van 19 april en 2 mei 2005. Uit het bestemmingsplan volgt niet dat ook appellante in die vergaderingen had moeten worden gehoord. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden doordat appellante in die vergaderingen haar standpunt over het verlenen van de vrijstelling niet heeft kunnen toelichten. Voor zover het beginsel van hoor en wederhoor anderszins zou zijn geschonden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een eventueel gebrek op dit punt genoegzaam is hersteld in de bezwaarschriftenprocedure.
Ook dit betoog faalt.
2.5.    Voor zover appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning in strijd met de Bouwverordening en het Bouwbesluit 2003 is verleend, gelet op de afwijkende verdiepinghoogten en verminderde lichttoetreding, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de voorschriften van het Bouwbesluit in zoverre niet van toepassing zijn, zodat geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening.
Het betoog faalt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom     w.g. Hanrath
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
392.