In deze zaak hebben verzoeksters, waaronder de vereniging 'Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee', een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 8 november 2007, verleende vergunning voor het opvissen van maximaal 15 miljoen kg mosselzaad in de westelijke Waddenzee, met een geldigheidsduur van 13 november 2007 tot en met 31 december 2007. Verzoeksters hebben bezwaar aangetekend tegen dit besluit en vroegen de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, in afwachting van de uitkomst van hun bezwaar.
De Voorzitter, R.J. Hoekstra, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In zijn overwegingen merkte hij op dat de verzoeksters niet voldoende hebben aangetoond dat de rapporten waarop het bestreden besluit is gebaseerd, gebreken vertonen die de minister zouden moeten weerhouden van het verlenen van de vergunning. De rapporten, waaronder de 'Passende Beoordeling van de mosselzaadvisserij' en de 'Inventarisatie van het wilde mosselbestand', zijn door de Voorzitter als voldoende onderbouwd beschouwd. De Voorzitter wees erop dat de verzoeksters eerder aangevoerde argumenten in een eerdere uitspraak al waren behandeld en dat de minister had voorzien in monitoring en adaptief management om eventuele schadelijke gevolgen voor de natuurwaarden van de Waddenzee te voorkomen.
De uitspraak benadrukt het belang van wetenschappelijke onderbouwing bij besluiten die invloed hebben op de natuur en de noodzaak voor vergunninghouders om zich aan de voorwaarden van de vergunning te houden. De Voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de verleende vergunning schadelijke gevolgen zou hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee, en dat de verzoeksters onvoldoende nieuwe argumenten hadden aangedragen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.