ECLI:NL:RVS:2007:BB8378

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706219/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met milieuvergunning voor vleeskuikenhouderij

Op 4 juli 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Ommen aan vergunninghoudster een milieuvergunning voor de oprichting en exploitatie van een vleeskuikenhouderij op een specifieke locatie. Dit besluit werd op 19 juli 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 30 augustus 2007 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 1 november 2007, waarbij verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. F.F. Scheffer, en verweerder door B.M. Kroese en ing. W. Schutmaat. Ook vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en J.H.M. Wilms.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De Voorzitter merkte op dat voor de oprichting van de inrichting een bouwvergunning vereist is, en dat het geldende bestemmingsplan in de weg staat aan de verlening van deze bouwvergunning. Bovendien is er een voorbereidingsbesluit van kracht dat de aanvraag voor een bouwvergunning tot half september 2008 moet aanhouden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat op korte termijn een bouwvergunning zal worden verleend, en zonder deze vergunning kan de milieuvergunning niet in werking treden.

De Voorzitter concludeerde dat er geen onverwijlde spoed is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt in afwachting van de bodemprocedure. Ook werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007.

Uitspraak

200706219/2.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een vleeskuikenhouderij gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 19 juli 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door B.M. Kroese en ing. W. Schutmaat, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en J.H.M. Wilms.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Voor de oprichting van de inrichting is een bouwvergunning vereist. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het geldende bestemmingsplan in de weg staat aan verlening van deze bouwvergunning. Een bouwvergunning is nog niet aangevraagd. Bovendien geldt, zo heeft verweerder uiteengezet, ter plaatse een voorbereidingsbesluit dat tot gevolg heeft dat een mogelijke aanvraag voor een bouwvergunning tot half september 2008 moet worden aangehouden.
Gezien het voorgaande is het niet aannemelijk dat op korte termijn een bouwvergunning zal worden verleend. Zo lang geen bouwvergunning is verleend, treedt het besluit tot verlening van de milieuvergunning ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking. Er is dan ook geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen met betrekking tot dit besluit.
2.3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Van der Zijpp
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
262-541.