ECLI:NL:RVS:2007:BB8888

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707001/1 en 200707001/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegen de verlening van een revisievergunning voor een varkensfokkerij in Nederweert

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 november 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlening van een revisievergunning voor een varkensfokkerij. De vergunning werd op 7 augustus 2007 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert aan de vergunninghouder voor een varkensfokkerij op een perceel in Nederweert. Dit besluit werd op 24 augustus 2007 ter inzage gelegd. Appellant, wonend in de nabijheid van de varkensfokkerij, heeft op 2 oktober 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 1 november 2007, waarbij appellant in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door S.G.T. Jacobs, ambtenaar van de gemeente. De vergunninghouder werd ook als partij gehoord.

De Raad van State overwoog dat appellant betoogde dat zijn woning ten onrechte als een categorie IV-object was aangemerkt volgens de Wet stankemissie veehouderijen. Appellant stelde dat zijn woning een categorie III-object was, omdat de bebouwing in de directe omgeving een overwegende woonfunctie had. De Raad van State concludeerde echter dat de woning van appellant terecht als een categorie IV-object was aangemerkt, omdat er geen sprake was van aaneengesloten bebouwing of een overwegende woonfunctie in het buitengebied. De afstand tot de varkensfokkerij voldeed aan de eisen van de Wet stankemissie, waardoor de vergunning terecht was verleend.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200707001/1 en 200707001/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkensfokkerij op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 24 augustus 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door S.G.T. Jacobs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Appellant betoogt dat verweerder zijn woning [locatie 2] ten onrechte als een categorie IV-object als bedoeld in de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) heeft aangemerkt. Volgens hem is het een categorie III-object, omdat de bebouwing in de directe omgeving van de inrichting, waaronder zijn woning, een overwegende woonfunctie aan het buitengebied verleent. Volgens appellant kan de omgeving zelfs aangemerkt worden als categorie II als bedoeld in de Wet stankemissie, omdat sprake zou zijn van aaneengesloten woonbebouwing. In geval van een categorie III- of II-object kan niet aan de vereiste minimale afstand worden voldaan, aldus appellant.
2.2.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wet stankemissie wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder voor stank gevoelig object categorie II verstaan: bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie III: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 2, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, verstaan onder voor stank gevoelig object categorie IV: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
2.2.2.    De inrichting is gelegen in het buitengebied van Nederweert. In de directe nabijheid van de woning van appellant ligt de veehouderij waarvoor vergunning is verleend. Ten zuidoosten van deze inrichting staat een aantal burgerwoningen. Gezien de afstand van de woning van appellant tot de veehouderij enerzijds en de ligging ten opzichte van de op grotere afstand gelegen woonbebouwing, is ter plaatse van de woning van appellant geen sprake van aaneengesloten bebouwing, en evenmin van bebouwing die aan het buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Verweerder heeft de woning van appellant dan ook terecht als een categorie IV-object aangemerkt. Nu aan de op grond van de bijlage bij de Wet stankemissie vereiste afstand tot een voor stank gevoelig categorie IV-object wordt voldaan, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat in zoverre geen grond bestaat voor weigering van de vergunning.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
262-541.