ECLI:NL:RVS:2007:BB8900

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706953/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor opslag en verwerking van wegenbouwmaterialen

Op 14 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen een vergunning verleend aan vergunninghoudster voor de opslag van wegenbouwmaterialen, het breken van puin en het reinigen van verontreinigde grond, gelegen op een perceel in [plaats]. Dit besluit werd op 21 augustus 2007 ter inzage gelegd. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben op 1 oktober 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 12 november 2007, waarbij verzoekers werden vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma en verweerder door mr. N.J. Lobbezoo-Vermaak en ing. H. Kielstra. Ook vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door E.M.G. Bouwma.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat, volgens artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, het besluit van 14 augustus 2007 nog niet in werking is getreden, omdat er nog geen bouwvergunning is verleend voor de aanleg van een transportband en het plaatsen van geluidschermen. Vergunninghoudster heeft verklaard dat zij pas een bouwvergunning zal aanvragen na de uitspraak van de Afdeling op het beroep van verzoekers.

Gezien deze omstandigheden heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 november 2007.

Uitspraak

200706953/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A], wonend te [woonplaats], en
[verzoeker B], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een termijn van 10 jaar voor een inrichting voor de opslag van wegenbouwmaterialen, het breken van puin en het reinigen van verontreinigde grond, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 augustus 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 1 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.J. Lobbezoo-Vermaak en ing. H. Kielstra, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door E.M.G. Bouwma.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.3.    Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat in ieder geval voor de aanleg van een transportband en het plaatsen van geluidschermen, zoals vermeld in de aanvraag, een bouwvergunning is vereist. Vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat zij pas een bouwvergunning zal aanvragen wanneer de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het tegen het besluit van 14 augustus 2007 door verzoekers ingestelde beroep. Nu nog geen bouwvergunning is verleend, is het besluit van 14 augustus 2007, gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, nog niet in werking getreden. Gezien de verklaring van vergunninghoudster valt evenmin te verwachten dat dit op korte termijn wel zal gebeuren.
2.4.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld     w.g. Lap
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
288.