ECLI:NL:RVS:2007:BB8901

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707152/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning lozen van afvalwater door waterschap Fryslân

Op 21 november 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bij het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân een vergunning aangevraagd voor het lozen van verschillende soorten afvalwater via de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Harlingen. Deze vergunning werd verleend op 16 augustus 2007 en ter inzage gelegd op 30 augustus 2007. Verzoekster heeft op 10 oktober 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 12 november 2007 behandeld. Verzoekster stelde dat de eisen die in de vergunning zijn gesteld, met name de eisen aan het effluent, zouden leiden tot aanzienlijke investeringen en hogere verontreinigingsheffingen. Verweerder, het waterschap Fryslân, stelde dat de eisen noodzakelijk zijn voor een doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

De Voorzitter oordeelde dat het aannemelijk is dat verzoekster op korte termijn investeringen moet doen om aan de eisen te voldoen, en dat deze investeringen mogelijk onnodig zijn als later blijkt dat de vergunning niet in stand blijft. Gezien het financiële belang van het waterschap en de belangen van verzoekster, besloot de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De beslissing hield in dat het besluit van het waterschap werd geschorst en dat het waterschap werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

200707152/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning verleend voor, voor zover hier van belang, het lozen van huishoudelijk afvalwater, procesafvalwater, ketelspuiwater, regeneratiewater, koelwater, laboratoriumafvalwater en hemelwater via de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Harlingen op het Van Harinxmakanaal. Dit besluit is op 30 augustus 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster stelt onder meer dat de eisen die in voorschrift 4, onder het tweede en derde bolletje, worden gesteld aan het effluent AWZI, koelwater, ketelspuiwater en regeneratiewater van de onthardingsinstallatie, ertoe leiden dat zij op korte termijn aanzienlijke investeringen zal moeten verrichten en voorts met een hogere verontreinigingsheffing zal worden geconfronteerd. Het gaat verzoekster met name om de voorgeschreven verhoudingen tussen biologisch zuurstofverbruik enerzijds en totaal stikstof gehalte en totaal fosfor gehalte anderzijds en de eis dat na 12 maanden na inwerkingtreding van de vergunning het aantal vervuilingseenheden niet minder mag bedragen dan 3 per m3.
2.2.1.    Verweerder stelt dat het belang van een doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie vereist dat aan de in voorschrift 4, onder het tweede en derde bolletje, vermelde eisen zal worden voldaan.
2.2.2.    In voorschrift 4, onder het tweede en derde bolletje, heeft verweerder eisen gesteld aan het effluent AWZI, koelwater, ketelspuiwater en regeneratiewater van de onthardingsinstallatie, waaraan moet worden voldaan na onderscheidenlijk 12 en 24 maanden na inwerkingtreding van de vergunning. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de huidige wijze van zuivering in de inrichting van verzoekster niet aan de gestelde eisen kan worden voldaan. Voorts acht de Voorzitter het voldoende aannemelijk dat verzoekster op korte termijn aanzienlijke investeringen zal moeten verrichten om tijdig aan de gestelde eisen te kunnen voldoen. Niet valt uit te sluiten dat na een uitspraak van de Afdeling op het door verzoekster ingestelde beroep blijkt dat deze investeringen onnodig zijn geweest. Nu het door het waterschap aangevoerde belang bij naleving van voorschrift 4, tweede en derde bolletje, vooral een financieel belang is, daarin bestaande dat hij niet langer ijzerdosering aan het afvalwater in de rioolwaterzuiveringsinstallatie zal behoeven toe te voegen, ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen.
2.3.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân van 16 augustus 2007, kenmerk WF.2007/30541;
II.    veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het waterschap Fryslân aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat het waterschap Fryslân aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld     w.g. Lap
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
288.