ECLI:NL:RVS:2007:BB8903

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707543/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan vergunninghouder

Op 21 november 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen. Dit besluit, genomen op 17 oktober 2007, hield in dat aan de vergunninghoudster een last onder dwangsom werd opgelegd met betrekking tot de inrichting aan de [locatie] te [plaats]. De verzoeker, die de vergunning voor de inrichting had, verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak werd behandeld op 8 november 2007.

De Voorzitter overwoog dat het bestreden besluit ten onrechte aan de vergunninghoudster was geadresseerd, aangezien de vergunning aan de verzoeker was verleend. Desondanks werd vastgesteld dat de last was opgelegd aan de verzoeker als overtreder. De verzoeker stelde dat er uitzicht op legalisatie bestond, maar de Voorzitter oordeelde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie was, omdat de door de verzoeker ingediende aanvraag voor een revisievergunning niet ontvankelijk was verklaard. Dit betekende dat de verzoeker niet kon aantonen dat handhaving onevenredig zou zijn in verhouding tot de belangen die gediend zijn met handhaving.

Daarnaast werd overwogen dat de verzoeker voldoende op de hoogte was van de overtreding, aangezien hij al eerder was geïnformeerd over de overtreding van vergunningvoorschrift 11.1. De termijn die in het bestreden besluit was gesteld om de overtreding te beëindigen, werd als redelijk beschouwd. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 november 2007.

Uitspraak

200707543/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de inrichting aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door ing. C. de Vos en drs. S. de Crom, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A. Janssen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van vergunningvoorschrift 11.1 van de bij besluit van 30 mei 2006 voor de inrichting verleende vergunning. Uit dit vergunningvoorschrift volgt - kort gezegd - dat de stallen 1, 2, 3 en 4 met een chemische luchtwasser moeten zijn uitgevoerd.
2.2.    Verzoeker stelt dat het bestreden besluit ten onrechte aan [vergunninghoudster] is geadresseerd nu de voor de inrichting bij besluit van 30 mei 2006 verleende vergunning aan [verzoeker] is verleend.
2.2.1.    Uit de strekking van het bestreden besluit volgt dat de last is opgelegd aan [verzoeker] als overtreder. Blijkens het verhandelde ter zitting zijn partijen er ook van uitgegaan dat het bestreden besluit op deze wijze moest worden uitgelegd. De omstandigheid dat het besluit abusievelijk op naam is gesteld van [vergunninghoudster], kan derhalve niet leiden tot inwilliging van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.3.    Verzoeker voert aan dat er concreet uitzicht op legalisatie bestaat, zodat verweerder ten onrechte handhavingsmaatregelen heeft getroffen.
2.3.1.    Vaststaat dat is gehandeld in strijd met vergunningvoorschrift 11.1, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.2.    Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit had verzoeker reeds een aanvraag om revisievergunning bij verweerder ingediend. Verweerder heeft echter verklaard dat de door verzoeker ingediende aanvraag geen ontvankelijke aanvraag betreft, zodat hij nog niet kan beoordelen of de gevraagde vergunning kan worden verleend. Hieruit volgt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, zodat verweerder in zoverre in redelijkheid mocht overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.4.    Verzoeker voert aan dat hij de overtreding niet in redelijkheid binnen de in het bestreden besluit gestelde termijn kon beëindigen.
2.4.1.    De in het bestreden besluit gestelde termijn waarbinnen de overtreding moet worden beëindigd verloopt op 30 oktober 2007. Verweerder heeft echter reeds bij brief van 23 maart 2007 aan verzoeker gemeld dat er sprake is van een overtreding. Verzoeker was dus ruim 6 maanden vóór het eindigen van de in het bestreden besluit gestelde termijn op de hoogte van de op hem rustende verplichting de overtreding van vergunningvoorschrift 11.1 te beëindigen. De Voorzitter ziet reeds daarom geen grond voor het oordeel dat de in het bestreden besluit gestelde termijn niet redelijk is.
2.5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink     w.g. Fransen
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
407-492.