ECLI:NL:RVS:2007:BB8904

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604984/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A. Kosto
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Buitengebied Zuid-West" vastgesteld door de gemeenteraad van Zeist

In deze uitspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid-West" van de gemeente Zeist behandeld. Het plan, dat op 21 september 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld, betreft de goedkeuring van een bestemmingsplan dat onder andere de bestemming van agrarische gronden en natuurgebieden regelt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 2 oktober 2007 ter zitting behandeld. De appellanten, waaronder de Stichting Milieuzorg Zeist en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, omdat zij menen dat het plan niet in overeenstemming is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteit van de betrokken gebieden. De Afdeling heeft geoordeeld dat de goedkeuring van bepaalde onderdelen van het plan moet worden vernietigd, waaronder de goedkeuring van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" voor gronden die in gebruik zijn als volkstuinen. Tevens is goedkeuring onthouden aan de zinsnede die verwijst naar de nadere beschrijving in de planvoorschriften, omdat deze onvoldoende bescherming biedt aan de natuurwaarden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om natuurwaarden adequaat te beschermen.

Uitspraak

200604984/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    de stichting "Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken", gevestigd te Bilthoven,
3.    de vereniging "Werkgroep Natuurlijk Zeist-West", gevestigd te Zeist,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2005 heeft de gemeenteraad van Zeist het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, no. 2006reg001124i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 6 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2006, de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken bij brief van 6 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2006, en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West bij brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2006, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 7 juli 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
[partij A] en [partij B] zijn als partij tot het geding toegelaten.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2007, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [gemachtigde], en bijgestaan door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, vertegenwoordigd door P. Greeven, de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West, vertegenwoordigd door E. Schuler, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen, ambtenaar van de gemeente, [partij A], in persoon en bijgestaan door mr. ing. E. Stroobosscher, advocaat te Arnhem, en [partij B], in persoon.
2.    Overwegingen
Ingetrokken beroepsonderdelen
2.1.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West heeft in haar reactie op het deskundigenbericht haar beroep ingetrokken, voor zover het betreft het agrarische bouwperceel voor de gronden Odijkerweg 42, de natuuraanduiding voor gronden rondom Koelaan 9 en Tiendweg 4, het landgoed Blikkenburg, het landgoed Tallyho Cottage, de aanleg van parkeerplaatsen voor kantoordoeleinden op buitenplaatsen, kantoren op landgoed Sparrenheuvel, de bestemming van het gebied rond de Perenlaan en de watergang bij de woningbouwlocatie de Bunzing.
Toetsingskader
2.2.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.3.    Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het zuidwestelijke deel van het buitengebied van de gemeente Zeist. Het plan is conserverend van aard, maar voorziet ook in functieveranderingen die mede zijn gericht op het herstel en de versterking van de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische structuur van het gebied.
Opzet plan
Het standpunt van appellanten
2.4.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stellen dat natuurwaarden ten onrechte niet worden genoemd in de doeleindenomschrijving behorende bij de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Al)", terwijl deze waarden volgens hen op gronden met deze bestemming wel degelijk voorkomen. De Stichting Milieuzorg Zeist voert dit bezwaar eveneens aan tegen de doeleindenomschrijving van de bestemmingen "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Maatschappelijke doeleinden (M)", "Kantoordoeleinden (K)", "Verkeersdoeleinden (V)", "Water (W)" en "Spoorwegdoeleinden (VR)".
De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kunnen zich verder niet verenigen met de zinsnede "zoals nader beschreven in artikel 1.4 van deze voorschriften" opgenomen in de doeleindenomschrijving behorende bij de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)", "Bos- en Natuurgebied (BN)" en "Buitenplaats (Bu)", omdat deze zinsnede volgens hen, gezien de te beperkte omschrijving in artikel 1.4 van de planvoorschriften, een zorgvuldige toetsing inperkt.
De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken voert dit bezwaar eveneens aan tegen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West wijst in dit verband tevens op de doeleindenomschrijving van de bestemming "Sport en recreatie (S)".
Het standpunt van verweerder
2.4.1.    Verweerder heeft gesteld te kunnen instemmen met de door de gemeenteraad gekozen planopzet.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.2.    De Afdeling stelt vast dat de op de plankaart voor "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)", "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Maatschappelijke doeleinden (M)", "Kantoordoeleinden (K)", "Verkeersdoeleinden (V)", "Water (W)", en "Spoorwegdoeleinden (VR)" aangewezen gronden in het plan niet zijn bestemd voor natuurdoeleinden.
Uit de stukken blijkt dat zich op de gronden met de bestemmingen "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Maatschappelijke doeleinden (M)", "Kantoordoeleinden (K)", "Verkeersdoeleinden (V)", "Water (W)", en "Spoorwegdoeleinden (VR)" bestaande functies bevinden die door deze bestemmingen als zodanig zijn bestemd. Verweerder heeft derhalve in het ontbreken van "natuur" in de doeleindenomschrijving geen aanleiding behoeven te zien om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden. Onbestreden is dat niet is uitgesloten dat op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" natuurwaarden kunnen voorkomen. Niet aannemelijk is echter geworden dat de omvang en kwaliteit van deze natuurwaarden van dien aard zijn dat natuurwaarden in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" hadden moeten worden opgenomen.
2.4.2.1.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)", "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Maatschappelijke doeleinden (M)", "Kantoordoeleinden (K)", "Verkeersdoeleinden (V)", "Water (W)", en "Spoorwegdoeleinden (VR)", afgezien van de plandelen die hierna nog aan de orde komen, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn in zoverre mitsdien ongegrond.
2.4.3.    In de doeleindenomschrijving van de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)", "Bos- en Natuurgebied (BN)" en "Buitenplaats (Bu)" opgenomen in artikel 2.2, eerste lid, artikel 2.3, eerste lid, en artikel 2.4, eerste lid, sub A, van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden onder meer zijn bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, zoals nader beschreven in artikel 1.4 van deze voorschriften. Een dergelijke verwijzing naar artikel 1.4 van de planvoorschriften is ook opgenomen in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" in artikel 2.1, eerste lid, sub A, van de planvoorschriften en in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Sport en recreatie (S)" in artikel 2.13, eerste lid, van de planvoorschriften, maar dan ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden respectievelijk de cultuurhistorische waarden en natuurlijke waarden. Artikel 1.4 van de planvoorschriften betreft de algemene beschrijving in hoofdlijnen. Hierin zijn onder meer beschrijvingen van de verschillende karakteristieken van landschap, ecologie en cultuurhistorische waarden opgenomen.
In het plan is voor de gronden met de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)", "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)", "Bos- en Natuurgebied (BN)" en "Buitenplaats (Bu)" wat betreft bepaalde werken en/of werkzaamheden een aanlegvergunningplicht opgenomen. De aanlegvergunning mag ingevolge artikel 2.1, vijfde lid, sub C, artikel 2.2, vijfde lid, sub C, artikel 2.3, vijfde lid, sub C en artikel 2.4, vierde lid, sub C, van de planvoorschriften alleen worden geweigerd en moet ook worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de in het eerste lid genoemde waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
2.4.3.1.    Blijkens de verklaring van de gemeenteraad ter zitting is de verwijzing naar artikel 1.4 van de planvoorschriften in de hiervoor genoemde doeleindenomschrijvingen opgenomen om voldoende bescherming aan de voorkomende waarden en voldoende houvast als toetsingskader te bieden. Mede gezien het deskundigenbericht is de Afdeling evenwel van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de zinsnede "zoals nader beschreven in artikel 1.4 van deze voorschriften" in de voornoemde doeleindenomschrijvingen een noodzakelijke aanvulling is om het doel dat door de gemeenteraad wordt nagestreefd te bereiken. Zonder deze zinsnede zullen immers bij het aanvragen van aanlegvergunningen steeds alle aanwezige waarden worden meegewogen.
2.4.3.2.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West en de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken zijn op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de zinsnede "zoals nader beschreven in artikel 1.4 van deze voorschriften" in artikel 2.1, eerste lid, sub A, onder 2, artikel 2.2, eerste lid, onder 2, artikel 2.3, eerste lid, onder 2, artikel 2.4, eerste lid, sub A, onder 2, en artikel 2.13, eerste lid, onder 2, van de planvoorschriften. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan deze planonderdelen.
Onthouding van goedkeuring aan artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, nummer 6 en 7 van de planvoorschriften
Het bestreden besluit
2.5.    Verweerder acht de ruimte voor ruimteregeling in het plan niet in overeenstemming met het beleid uit het Streekplan 2005-2015 (hierna: het streekplan) op dit punt. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat in het streekplan de mogelijkheid voor de bouw van één extra woning is gekoppeld aan sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen, terwijl de regeling in het plan de sloop van alle bedrijfsbebouwing niet als voorwaarde stelt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder goedkeuring onthouden aan artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, nummer 6 en 7 van de planvoorschriften.
Het standpunt van appellante
2.5.1.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat met het bestreden besluit op dit punt niet is gewaarborgd dat van de wijzigingsbevoegdheid slechts gebruik mag worden gemaakt bij sloop van alle voormalige (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsgebouwen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.2.    In artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan wijzigen, voor een ander gebruik van de vrijkomende agrarische bouwpercelen, met inachtneming van de volgende bepalingen: "Na de beëindiging of verplaatsing van het agrarische bedrijf kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden van het agrarische bouwperceel geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden buitengebied", met inachtneming van de volgende randvoorwaarden:
1. de in lid 1 genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
2. vooraf advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie indien er volgens de nadere beschrijving in artikel 1.4 van deze voorschriften cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
3. het agrarische bedrijfscomplex is redelijkerwijs niet meer bruikbaar voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
4. door wijziging mag de geldende agrarische functie van het gebied niet verloren gaan;
5. de omliggende agrarische bedrijven worden door een bestemmingswijziging niet in hun bedrijfsvoering beperkt;
6. na wijziging maximaal 1 nieuwe (ruimte voor ruimte) woning mag worden toegevoegd, mits daarvoor tenminste 1000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
7. bij de bouw van een nieuwe (ruimte voor ruimte) woning moeten de bebouwingsbepalingen van artikel 2.5 (Woondoeleinden, buitengebied) van deze voorschriften worden toegepast.
2.5.2.1.    In het streekplan is het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing als volgt geformuleerd: "Ons beleid voor vrijkomende bebouwing is primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen. Bij sloop van alle voormalige (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsgebouwen, met een ondergrens van 1000 m², is de bouw van één extra woning mogelijk (ruimte voor ruimte)."
2.5.2.2.    Aangezien artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, van de planvoorschriften de mogelijkheid open laat dat na beëindiging of verplaatsing van het agrarische bedrijf een deel van de bedrijfsbebouwing kan worden gehandhaafd, heeft verweerder terecht gesteld dat deze regeling niet in overeenstemming is met het ruimte voor ruimtebeleid uit het streekplan. Verweerder heeft echter slechts goedkeuring onthouden aan de voorwaarden onder 6 en 7 van het desbetreffende planvoorschrift.  Ingevolge artikel 10:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit alleen dan gedeeltelijk worden goedgekeurd indien gedeeltelijke inwerkingtreding strookt met aard en inhoud van het besluit.
Door slechts goedkeuring te onthouden aan de voorwaarden onder nummer 6 en 7 van het desbetreffende planvoorschrift kan een plan in werking treden, dat het mogelijk maakt dat het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden van het agrarische bouwperceel wijzigt in de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", zonder dat daarbij een voorschrift omtrent sloop van de voormalige agrarische bebouwing is opgenomen. Gedeeltelijke inwerkingtreding van het planvoorschrift strookt derhalve niet met de aard en inhoud van het besluit. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft de goedkeuring van artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, aanhef en voorwaarden 1 tot en met 5 van de planvoorschriften, wegens strijd met artikel 10:29, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. In de omstandigheden van het geval ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit planonderdeel.
Onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" wat betreft gronden die in gebruik zijn als volkstuinen
Het bestreden besluit
2.6.    Verweerder heeft naar aanleiding van bedenkingen van [appellanten sub 1] tegen de toegekende bestemming voor hun perceel kadastraal bekend [locatie 1] zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende redenen zijn die rechtvaardigen dat deze gronden een medebestemming natuur krijgen. Een bestemming waarin naast het agrarisch belang tevens de landschappelijke waarden tot uitdrukking komen, met een wijzigingsbevoegdheid naar een bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" dan wel "Bos en Natuurgebied (BN)" acht hij meer op zijn plaats. In het dictum onder 1A.2. heeft verweerder vervolgens goedkeuring onthouden aan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" voor gronden die in gebruik zijn als volkstuinen.
Het standpunt van appellanten
2.6.1.    [appellanten sub 1] stellen dat uit het bestreden besluit niet blijkt in hoeverre verweerder goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" wat betreft hun perceel, kadastraal bekend [locatie 1]. Verder is volgens hen onduidelijk of met de onthouding van goedkeuring aan het plan in zoverre, de toegekende bevoegdheid om de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)" eveneens is komen te vervallen.
De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat er op het perceel van [appellanten sub 1] natuurwaarden voorkomen. Gelet hierop alsmede op het feit dat de gronden in het landinrichtingsplan "Herinrichting Groenraven-Oost" zijn aangeduid als "natuurontwikkeling" is een bestemming als "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" wel degelijk gerechtvaardigd, aldus appellante.
De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West betoogt dat gezien het beleid om de Rijnwijckse Wetering als natte ecologische verbinding te ontwikkelen, voor de gronden van [appellanten sub 1] die ten westen van de Rijnwijckse Wetering liggen een bestemming waarin de natuurwaarden tot uitdrukking komen noodzakelijk is.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.2.    [appellanten sub 1] zijn eigenaar van het kadastrale perceel [locatie 1] te [plaats]. In het plan hebben deze gronden, met uitzondering van de delen waarop zich opstallen bevinden, de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" met de aanduiding "volkstuinen (v)" gekregen. In het plan is aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onder voorwaarden de bestemming van deze gronden te wijzigen in de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)". Gelet op het feit dat het plan conserverend van aard is alsmede op het feit dat het kadastrale perceel [locatie 1] op dit moment grotendeels in gebruik is als volkstuinen heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de toegekende bestemming niet passend is en dat een bestemming waarin naast het agrarisch belang tevens de landschappelijke waarden tot uitdrukking komen meer op zijn plaats is.
Uit de stukken is gebleken dat de gronden in het landinrichtingsplan "Herinrichting Groenraven-Oost" zijn aangeduid als "natuurontwikkeling". Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat aan deze omstandigheid niet geheel voorbij kan worden gegaan. Aangezien echter onduidelijk is wanneer de gronden zullen worden heringericht voor natuurdoeleinden, is niet gebleken dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat met de aan het college van burgemeester en wethouders toegekende bevoegdheid om de bestemming van de gronden te wijzigen in "Bos- en Natuurgebied (BN)" voldoende kan worden ingespeeld op deze mogelijke verandering van inrichting van het gebied. De bezwaren van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kunnen derhalve op dit punt niet slagen.
2.6.2.1.    In het dictum heeft verweerder vervolgens goedkeuring onthouden aan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" voor de gronden die in gebruik zijn als volkstuinen.
Door in het dictum de onthouding van goedkeuring uitsluitend te koppelen aan het gebruik van gronden, zonder dit nader te concretiseren, valt uit het dictum zelf niet af te leiden waar de exacte begrenzing ligt van het plangedeelte waarop de onthouding van goedkeuring betrekking heeft. Weliswaar is op de plankaart een rode belijning met kruisarcering opgenomen voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" en de aanduiding "volkstuinen (v)" wat betreft een deel van de gronden van [appellanten sub 1], maar aangezien voor deze belijning in het dictum geen verklaring is gegeven, komt aan deze belijning geen betekenis toe. Gelet op het voorgaande is in het dictum van het bestreden besluit op dit punt onvoldoende duidelijk aangegeven aan welk gedeelte van het plan goedkeuring is onthouden. Het beroep van [appellanten sub 1] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" voor de gronden die in gebruik zijn als volkstuinen wegens strijd met het beginsel van rechtszekerheid voor vernietiging in aanmerking komt.
Onthouding van goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied" wat betreft Koebergweg 13 en 15
Het bestreden besluit
2.7.    Verweerder acht de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft de percelen Koeburgweg 13 en 15 in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Hij heeft overwogen dat in het onderhavige geval niet voorbij kan worden gegaan aan het feit dat de panden al lang voor woondoeleinden worden gebruikt en dat de gemeenteraad geen ruimte meer ziet om hiertegen handhavend op te treden. Een woonbestemming moet dan ook ter plekke worden aanvaard, aldus verweerder. Dit betekent echter volgens verweerder niet dat in het onderhavige geval ook de geboden algemene inhoudsmaat voor woningen in het buitengebied aanvaardbaar is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van het provinciaal beleid zoals neergelegd in de Handleiding bestemmingsplannen 2006 voor noodwoningen zoals de onderhavige aansluiting dient te worden gezocht bij de bestaande omvang, waarbij een inhoud van 250 m³ altijd aanvaardbaar is. Voorts dient volgens verweerder in aanmerking te worden genomen dat de desbetreffende objecten zijn gelegen in een gebied waar op basis van het landinrichtingsplan "Herinrichting Groenraven-Oost" een natuurfunctie wordt voorgestaan.
Het standpunt van appellanten
2.7.1.    [appellanten sub 1] kunnen zich in zoverre niet verenigen met het bestreden besluit. Het streekplan verzet zich volgens hen niet tegen de woningbouw met uitbreiding ter plaatse. De panden aan de Koeburgweg 13 en 15 betreffen geen noodwoningen, aldus appellanten. Zij wijzen erop dat verweerder wel goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" voor de panden aan de Koebergweg 5 en 7 en de Tiendweg 1C.
De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kan zich niet verenigen met de door verweerder gegeven motivering voor de onthouding van goedkeuring op dit punt. Zij stelt dat er voor deze gronden eerst een totaalplan moet zijn, voordat hier een woonbestemming aan kan worden toegekend.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.2.    Het pand aan de Koeburgweg 13 is in 1948 gebouwd als bedrijfswoning en is sindsdien bewoond. Het pand heeft een inhoud van ongeveer 220 m³. Het pand aan de Koeburgweg 15 is rond 1948 gebouwd  als bedrijfsgebouw om kantoor te houden en sinds 1982 als woning in gebruik. In het plan zijn de panden aan de Koeburgweg 13 en 15 aangewezen voor "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" en zijn daartoe onder meer bestemd voor vrijstaande woningen in het buitengebied. In artikel 2.5, tweede lid, sub A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn als algemene bebouwingsbepalingen opgenomen:
(…)
d. de inhoud van een woning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
e. woningen mogen worden uitgebreid met maximaal 10% van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande inhoud, mits de overige bebouwingsbepalingen in dit lid in acht worden genomen (dus maximaal 600 m³), en met dien verstande dat een vergroting van het hoofdgebouw tot een inhoud van 400 m³ altijd is toegestaan.
2.7.2.1.    Onbestreden is dat de panden aan de Koeburgweg 13 en 15 in het vorige plan niet voor woondoeleinden waren bestemd. Volgens het provinciaal beleid, zoals uitgewerkt in het streekplan en de daarop gebaseerde Handleiding bestemmingsplannen 2006, wordt met verdere verstening van het buitengebied terughoudend omgegaan. Gelet op de lange bewoninggeschiedenis en het feit dat de gemeenteraad onweersproken heeft gesteld dat voor handhavend optreden in het onderhavige geval geen ruimte meer is, heeft verweerder echter in het onderhavige geval in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening om de panden voor woondoeleinden te bestemmen.
2.7.2.2.    [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat op de panden aan de Koeburgweg 13 en 15 het beleid uit de Handleiding bestemmingsplannen 2006 (hierna: de Handleiding) van toepassing is over de inhoud van gebouwen die in het verleden niet zijn opgericht om permanent te worden bewoond, maar die wel als zodanig worden gebruikt, zonder dat daartegen nog kan worden opgetreden. Het uitgangspunt moet volgens de Handleiding in dat geval zijn dat aansluiting moet worden gezocht bij de bestaande omvang en een beperkte uitbreidingsmogelijkheid, met dien verstande dat een omvang van 250 m³ altijd aanvaardbaar is. Het standpunt van verweerder is derhalve juist dat de in het plan geboden uitbreidingsmogelijkheden voor de panden aan de Koeburgweg 13 en 15 in strijd zijn met het provinciaal beleid. Het beroep van [appellanten sub 1] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Ten aanzien van de door [appellanten sub 1] gemaakte vergelijking met de panden aan de Koebergweg 5 en 7 en de Tiendweg 1C, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plan. De panden aan de Koeburgweg 5 en 7 hebben een ander karakter dan de panden aan de Koeburgweg 13 en 15. Daarbij komt dat de gronden aan de Koeburgweg 13 en 15 in het landinrichtingsplan "Herinrichting Groenraven-Oost" zijn aangeduid als "natuurontwikkeling" en de gronden aan de Tiendweg 1C zijn aangeduid als "agrarisch in te richten gebied". Tevens staan de panden aan de Koeburgweg 13 en 15 binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het pand aan de Tiendweg 1C niet.
2.7.3.    De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt vanwege de geboden ruime inhoudsmaat in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West heeft geen grond gegeven voor het oordeel dat verweerder aan de motivering van de onthouding van goedkeuring tevens de door hen aangevoerde reden ten grondslag had moeten leggen.
In hetgeen [appellanten sub 1] en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West hebben aangevoerd, wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellanten sub 1] en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn op dit punt mitsdien ongegrond.
Onthouding van goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft Tiendweg 1 en 1a
Het bestreden besluit
2.8.    Verweerder heeft de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft de percelen Tiendweg 1 en 1a in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Hij heeft overwogen dat de gemeenteraad heeft beoogd de woningsplitsing van de ter plaatse gelegen voormalige boerderij planologisch te regelen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het provinciaal beleid ruimte biedt om monumentale voormalige boerderijen te splitsen in meerdere wooneenheden teneinde het monumentale karakter ervan te kunnen bewaren. De voorschriften van het plan dienen dan wel te zijn toegesneden op deze doelstelling, aldus verweerder. Volgens hem is dat thans niet het geval. Verweerder wijst er in dit verband op dat het plan er niet aan in de weg staat ter plekke vrijstaande woningen te realiseren.
Het standpunt van appellante
2.8.1.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kan zich niet vinden in het bestreden besluit, voor zover daarin is overwogen dat het toestaan van meerdere wooneenheden in de boerderij aan de Tiendweg 1 en 1a niet onaanvaardbaar is. Zij stelt dat bij de omzetting van een agrarische functie naar wonen ter plaatse, uitdrukkelijk is aangegeven dat er één woning in de boerderij zou komen.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.2.    Aan de Tiendweg 1 en 1a is een monumentale boerderij gelegen, die is gesplitst in twee wooneenheden. In het plan is aan deze gronden de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" toegekend. Voor ieder van de percelen is een afzonderlijk bestemmingsvlak opgenomen. Ingevolge artikel 2.5, tweede lid, sub A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften voor zover hier van belang, is per bestemmingsvlak niet meer dan één woning toegestaan.
2.8.2.1.    Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft de Tiendweg 1 en 1a waartegen de inhoudelijke bezwaren van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellante op dit punt tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan. De Afdeling vat het beroep van appellante daarom aldus op dat zij zich er tegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring niet ten grondslag is gelegd dat het toestaan van twee wooneenheden in de boerderij onaanvaardbaar is.
2.8.2.2.    Het provinciale beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing is neergelegd in het streekplan en de Handleiding. Volgens het streekplan is het beleid primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen. Daarbij gelden onder meer de volgende voorwaarden:
- omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
- eventueel bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
- er wordt geen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing gesloopt;
- een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, waarbij een beeldkwaliteitsrapport een nuttig hulpmiddel kan zijn.
In de Handleiding is bepaald dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende bedrijfsruimte een woonbestemming kan worden gegeven, mits bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden, dan wel versterkt.
2.8.2.3.    De Afdeling stelt vast dat het provinciale beleid in beginsel niet in de weg staat aan hergebruik voor woondoeleinden van vrijkomende agrarische bebouwing, of het nu om één dan wel meer wooneenheden gaat. Een belangrijk aspect hierbij is dat het monumentale karakter van het gehele gebouw in stand blijft. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het toestaan van twee wooneenheden in de boerderij aan de Tiendweg 1 en 1a met zijn beleid in overeenstemming is. Het beroep van appellante geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit niet geval aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan ter plaatse slechts in één wooneenheid zou voorzien.
2.8.3.    De conclusie is dat hetgeen de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder aan de motivering van de onthouding van goedkeuring ten grondslag had moeten leggen dat het toestaan van twee wooneenheden in de boerderij aan de Tiendweg 1 en 1a niet aanvaardbaar is. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is op dit punt mitsdien ongegrond.
Goedkeuring begrip onderbouw in artikel 1.1 van de planvoorschriften
Het standpunt van appellante
2.9.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van een onderbouw, omdat hierdoor te hoge bebouwing in het buitengebied ontstaat.
Het standpunt van verweerder
2.9.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de mogelijkheid tot het bouwen van een onderbouw behoefte bestaat. Volgens hem worden de eventuele bouwhoogtes hierdoor niet dusdanig hoog, dat met deze mogelijkheid niet kan worden ingestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.9.2.    Het plan staat niet in de weg aan het bouwen van een onderbouw onder het aantal toegestane bouwlagen voor hoofdgebouwen binnen de bestemmingen "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Woondoeleinden categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)". In artikel 1.1, lid B, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is bepaald dat onder een onderbouw wordt verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant maximaal 1.20 meter boven peil is gelegen.
2.9.2.1.    De Afdeling acht het aannemelijk dat de mogelijkheid van een onderbouw in het plangebied in een behoefte voorziet. Niet gebleken is dat met een onderbouw de mogelijke bouwhoogtes van hoofdgebouwen zo hoog worden, dat verweerder hieraan niet had kunnen voorbijgaan, nu de hoogte van een onderbouw boven het peil in het plan is gemaximeerd tot 1.20 meter. Bovendien is in de planvoorschriften behorende bij de bestemmingen "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", "Woondoeleinden categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)" een maximale nokhoogte opgenomen en dient ingevolge artikel 1.2, lid A, aanhef en sub 8 de nokhoogte van een gebouw te worden gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, zodat het gedeelte van de onderbouw dat boven peil is gebouwd meegerekend dient te worden bij de vraag of de maximale nokhoogte is bereikt.
2.9.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.1 "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)"
Nevenactiviteiten op agrarische bedrijven
Het standpunt van appellanten
2.10.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat in artikel 2.1, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften ten onrechte de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders is geboden om vrijstelling te verlenen voor kleinschalig kamperen bij de boer, de exploitatie van boerenappartementen en van bed & breakfast en kleinschalige (horeca)activiteiten, omdat deze activiteiten volgens haar tot een te hoge druk op het buitengebied leiden.
De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kan zich niet verenigen met de voornoemde bepaling, voor zover daarin de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders is geboden om vrijstelling te verlenen voor opslag. Ten onrechte is volgens haar in deze bepaling geen begrenzing neergelegd.
Het standpunt van verweerder
2.10.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in artikel 2.1, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften geboden vrijstellingsmogelijkheid voor nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf voldoende objectief is begrensd. Hij verwacht niet dat deze nevenactiviteiten tot een te hoge druk op het buitengebied zullen leiden.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.2.    In artikel 2.1, eerste lid, sub B, onder het kopje 'nevenactiviteiten op agrarisch bedrijf' van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vrijstelling kan verlenen voor het uitoefenen van de volgende nevenactiviteiten:
1. kleinschalig kamperen bij de boer;
2. boerenappartementen/bed & breakfast;
3. kleinschalige (horeca)activiteiten ten dienste van extensieve dagrecreatie in de omgeving;
4. kleinschalige verkoop van producten van het agrarische bedrijf;
5. zorgactiviteiten gerelateerd aan het functionerende agrarische bedrijf;
6. opslag in een beperkt deel van de agrarische bedrijfsgebouwen.
In het voornoemde artikel zijn voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen bij het verlenen van vrijstelling. De stelling van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West dat het verlenen van vrijstelling voor opslag in het plan niet objectief is begrensd, mist derhalve feitelijke grondslag.
Gezien de kleinschaligheid en de aard van de nevenactiviteiten en gelet op de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat de vrijstelling voor deze activiteiten mag worden verleend, heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de nevenactiviteiten niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden ter plaatse.
2.10.3.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn mitsdien op dit punt ongegrond.
Van een grondgebonden naar een niet-grondgebonden bedrijf
Het standpunt van appellante
2.11.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat ten onrechte in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 1, van de planvoorschriften de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is opgenomen om het plan te wijzigen voor de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Zij vreest voor aantasting van de waarden van het gebied.
Het standpunt van verweerder
2.11.1.    Verweerder wijst er op dat de grondgebonden agrarische bedrijven in het plangebied zich bevinden op gronden die in het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost zijn aangeduid als verwevingsgebied. Volgens hem is de in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 1 van de planvoorschriften geboden mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om het plan te wijzigen voor de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf afgestemd op de intenties van de gebiedsaanduiding verwevingsgebied. Deze omschakelingsmogelijkheid is in het plan met zodanige waarborgen omkleed dat de waarden in het gebied volledig in de afweging worden betrokken, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.11.2.    In artikel 2.1, vierde lid, sub A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen voor de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden intensieve veehouderij, mits:
a. de in lid 1 genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
b. vooraf advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie indien er volgens de nadere beschrijving in artikel 1.4 van de voorschriften cultuurhistorische waarden in het geding zijn
c. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften, daardoor niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
d. daartoe een concreet ondernemersplan wordt overgelegd;
e. het agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast.
2.11.2.1.    Onbestreden is dat de huidige grondgebonden bedrijven in het plangebied zich bevinden op gronden die in het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost zijn aangeduid als verwevingsgebied. In het reconstructieplan is als beleid voor verwevingsgebied onder meer opgenomen dat omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar intensieve veehouderij is toegestaan, mits duidelijk is dat de omschakeling zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten. Bij deze toets zullen een te overleggen ondernemingsplan en de mogelijkheden van landschappelijke inpassing worden betrokken. Om die nadere afweging te kunnen maken, wordt de voorkeur gegeven aan het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 11 van de WRO. In het reconstructieplan staat dat dit beleid doorwerkt naar bestemmingsplannen. Verweerder heeft terecht gesteld dat de in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 1 van de planvoorschriften opgenomen bevoegdheid om het plan te wijzigen voor de omschakeling van een grondgeboden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in overeenstemming is met dit beleid uit het reconstructieplan.
2.11.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Grootte agrarische bouwvlakken
Het standpunt van appellante
2.12.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken maakt bezwaar tegen de in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 2, van de planvoorschriften opgenomen bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om het plan te wijzigen voor de vergroting/vormaanpassing van het agrarisch bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Zij betoogt dat gezien de relatief kleinschalige karakteristiek van het gebied, de oppervlakte van een agrarische bouwperceel bij voorkeur via maatwerk tot stand zou moeten komen en de maximale oppervlakte in ieder geval zou moeten worden beperkt tot 1 hectare.
Het standpunt van verweerder
2.12.1.    Verweerder acht de in het plan geboden mogelijkheid tot vergroting/vormaanpassing van het agrarisch bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens hem is deze mogelijkheid met voldoende waarborgen omkleed.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.2.    Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, sub A, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders het plan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wijzigen voor de vergroting/aanpassing van het agrarisch bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:
a. de in lid 1 genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
b. vooraf advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie indien er volgens de nadere beschrijving in artikel 1.4 van deze voorschriften, cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
c. de geconcentreerde situering van de bebouwing op het bouwperceel, zoals nader beschreven in lid 1, onder b, daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving, zoals nader omschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften, daardoor niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
e. de verkeersveiligheid van de ontsluiting, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
f. de totale oppervlakte van het agrarische bouwperceel daardoor niet meer dan 1,5 hectare bedraagt;
g. de breedte van het agrarische bouwperceel aan de weg niet meer dan 100 meter bedraagt en de diepte niet meer dan 150 meter;
h. aangetoond is dat de vergroting van het bouwperceel noodzakelijk is vanwege de continuïteit van het bedrijf;
i. het bedrijf concrete bouwplannen heeft waarvoor een vergroting noodzakelijk is;
j. het agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast.
2.12.2.1.    Hoewel een bouwvlak van 1,5 hectare voor een grondgebonden agrarisch bedrijf een ruime maat lijkt te zijn, acht de Afdeling, gezien het feit dat in het plan de aanpassing van een agrarische bouwperceel naar een dergelijke grootte slechts onder toepassing van een wijzigingsbevoegdheid is toegelaten en aan de toepassing daarvan strikte voorwaarden zijn verbonden, het niet onredelijk dat verweerder met deze mogelijkheid heeft ingestemd.
2.12.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Wijziging naar Agrarische hulp -en/of verwante bedrijven
Het standpunt van appellante
2.13.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat toepassing van de in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4B, van de planvoorschriften opgenomen bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om na de beëindiging of verplaatsing van het agrarisch bedrijf de bestemming van de gronden van het agrarische bouwperceel geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming "Agrarische hulp- en/of verwante bedrijven" zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Volgens haar is deze wijzigingsbevoegdheid te ruim begrensd.
Het standpunt van verweerder
2.13.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de begripsbepalingen opgenomen in artikel 1.1 van de planvoorschriften nauwkeurig is bepaald wat agrarische hulp- en/of verwante bedrijven zijn. Omdat agrarische hulp- en/of verwante bedrijven nauw zijn verbonden aan het agrarisch gebied dan wel het agrarisch productieproces, acht verweerder hergebruik van een agrarisch bedrijfscomplex door dergelijke bedrijven in beginsel uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar. Of een dergelijk bedrijf op een specifieke plaats aanvaardbaar is zal blijken nadat de vestiging ervan is getoetst aan de in de wijzigingsbepaling opgenomen voorwaarden, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.13.2.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan, voor zover hier van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden vastgelegd in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
2.13.2.1.    Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, sub A, aanhef en onder 4B, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders het plan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wijzigen voor een ander gebruik van vrijkomende agrarische percelen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Na de beëindiging of verplaatsing van het agrarisch bedrijf kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden van het agrarisch bouwperceel geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming "Agrarische hulp- en /of verwante bedrijven", met inachtneming van de volgende randvoorwaarden:
1. de in lid 1 genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
2. vooraf advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie indien er volgens de nadere beschrijving in artikel 1.4 van deze voorschriften, cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
3. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften, mag daardoor niet onaanvaardbaar worden aangetast;
4. de verkeersveiligheid van de ontsluiting, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
5. het agrarische bedrijfscomplex is redelijkerwijs niet meer bruikbaar voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
6. door wijziging mag de geldende agrarische functie van het gebied niet verloren gaan;
7. de omliggende agrarische bedrijven mogen daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
8. de nieuwe bedrijvigheid wordt gevestigd in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij toekomstige uitbreidingen niet meer mogelijk zijn;
9. niet meer dan 1 bedrijfswoning wordt toegestaan met een inhoud van maximaal 600 m³, waarbij de goothoogte maximaal 5.50 meter bedraagt en de nokhoogte maximaal 8 meter;
10. vervangende nieuwbouw en gedeeltelijke verbouwingen zijn wel toegestaan, mits er per saldo geen uitbreiding plaatsvindt;
11. er geen detailhandel plaatsvindt.
In artikel 1.1 van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat in deze voorschriften onder een agrarisch hulp- en/of verwant bedrijf wordt verstaan: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of agrarische (aanverwante) producten, die afkomstig zijn of bedoeld zijn van/voor agrarische bedrijven. Hieronder worden geen grootschalige industriële activiteiten begrepen.
2.13.2.2.    Aan de toepassing van de aan het college van burgemeester en wethouders toegekende bevoegdheid om de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" van gronden te wijzigen in de bestemming "Agrarische hulp- en /of verwante bedrijven" worden in artikel 2.1, vierde lid, sub A, aanhef en onder 4B, van de planvoorschriften grenzen gesteld. De Afdeling is van oordeel dat deze regels, in aanmerking nemend de in het plan gegeven definitie voor een agrarisch hulp- en/of verwant bedrijf, in voldoende mate vastleggen in welke gevallen en op welke wijze van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid tot een aantasting van de waarden in de omgeving zal leiden.
2.13.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Wijziging naar maatschappelijke doeleinden
Het standpunt van appellante
2.14.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4C van de planvoorschriften ten onrechte de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is opgenomen
om na beëindiging of verplaatsing van het agrarisch bedrijf de bestemming van de gronden van het agrarisch bouwperceel geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", ten behoeve van functies op het terrein van kunstnijverheid, cultuur, dienstverlening of recreatieappartementen, aangezien dit tot allerlei voor het buitengebied ongewenste ontwikkelingen kan leiden.
Het standpunt van verweerder
2.14.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het plan opgenomen mogelijkheid van functieverandering van een vrijkomend agrarisch bedrijfscomplex naar maatschappelijke doeleinden in overeenstemming is met het provinciaal beleid. De mogelijkheid van functieverandering is volgens verweerder nauw gebonden aan voorwaarden teneinde eventuele negatieve effecten te voorkomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.14.2.    In artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4C, van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen wijzigen, voor een ander gebruik van de vrijkomende agrarische bouwpercelen, met inachtneming van de volgende bepalingen: "Na de beëindiging of verplaatsing van het agrarische bedrijf kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de gronden van het agrarische bouwperceel geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", ten behoeve van functies op het terrein van kunstnijverheid, cultuur, dienstverlening of recreatieappartementen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1. de in lid 1 genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
2. vooraf advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie indien er volgens de nadere beschrijving in artikel 1.4 van deze voorschriften, cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
3. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften, mag daardoor niet onevenredig worden aangetast;
4. de verkeersveiligheid van de ontsluiting, zoals nader beschreven in artikel 1.3 van deze voorschriften, mag daardoor niet evenredig worden aangetast;
5. het agrarisch bedrijfscomplex is redelijkerwijs niet meer bruikbaar voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
6. de geldende agrarische functie van het gebied mag daardoor niet verloren gaan;
7. de omliggende agrarische bedrijven mogen daardoor niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
8. geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van de ondergeschikte verkoop van producten die direct verband houden met de functie die ter plaatse is gevestigd, zoals een galerie met atelier;
9. na bedrijfsbeëindiging tenminste 50% van de grondoppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en na herstructurering maximaal 250 m² aan gebouwen resteert;
10. maximaal 1 woning wordt toegestaan met een maximale inhoud van 600 m³, waarbij de goothoogte maximaal 5.50 meter bedraagt en de nokhoogte maximaal 8 meter.
2.14.2.1.    Het provinciale beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing is neergelegd in het streekplan en de Handleiding. Volgens het streekplan is het beleid primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen. Daarbij gelden onder meer de volgende voorwaarden:
- omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
- eventueel bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
- er wordt geen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing gesloopt;
- een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, waarbij een beeldkwaliteitsrapport een nuttig hulpmiddel kan zijn.
In de Handleiding is bepaald dat de bedrijfswoning en overige bedrijfsruimten voor andere functies in gebruik mogen worden genomen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt een reductie van ten minste 50% van de oppervlakte aan overige bedrijfsgebouwen bereikt;
b. bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, dan wel versterkt;
c. door de functiewijziging vindt geen onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer plaats.
2.14.2.2.    De Afdeling stelt vast dat het provinciale beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing in beginsel niet in de weg staat aan gebruik voor maatschappelijke doeleinden van vrijkomende agrarische bebouwing, mits de hoofddoelstelling vermindering van de verstening van het landelijk gebied met behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en van de vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied in acht wordt genomen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de in artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4C, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid, gezien de daarin opgenomen voorwaarden, met dit beleid in overeenstemming is.
2.14.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Grootte agrarische bouwvlakken op verschillende locaties
Het standpunt van appellante
2.15.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West heeft bezwaar tegen de omvang van de in het plan opgenomen bouwvlakken wat betreft de percelen Rijnsoever 1A, de Tolakkerlaan 3, de Bisschopsweg 7, de Sportlaan 3, 5 en 7 en de Koelaan 9. Zij stelt dat deze de ter plaatse gevestigde bedrijven veel uitbreidingsruimte bieden, waartoe geen noodzaak bestaat.
Het standpunt van verweerder
2.15.1.    Volgens verweerder wordt er thans geen reëel of volwaardig agrarisch bedrijf uitgeoefend aan de Sportlaan 7 en bestaat er ook geen zicht op of en wanneer ter plaatse wederom een agrarisch bedrijf zal worden geëxploiteerd. Gelet hierop heeft hij goedkeuring onthouden aan het in het plan opgenomen agrarische bouwvlak voor het perceel Sportlaan 7. Aan de overige door appellante genoemde bouwvlakken heeft verweerder goedkeuring verleend. Verweerder wijst er op dat de omvang en de ligging van deze bouwvlakken enerzijds zijn afgestemd op de ontwikkelingswensen van de desbetreffende agrarische ondernemers in de komende planperiode en anderzijds op de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Een strikte beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven acht hij niet redelijk.
Het oordeel van de Afdeling
2.15.2.    De Afdeling stelt vast dat verweerder door goedkeuring te onthouden aan het bouwvlak aan de Sportlaan 7 vanwege het feit dat ter plaatse geen agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend en dit op korte termijn ook niet te verwachten is, in zoverre aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Het beroep van appellante wat betreft het bouwvlak aan de Sportlaan 7 mist feitelijke grondslag.
2.15.2.1.    Wat betreft de overige door haar genoemde bouwvlakken, overweegt de Afdeling als volgt. Onbestreden is dat in het plan de bouwvlakken voor de percelen aan de Rijnsoever 1A, de Tolakkerlaan 3, de Bisschopsweg 7, de Sportlaan 3 en 5 en de Koelaan 9 zijn vergroot ten opzichte van het vorige plan. Niet aannemelijk is gemaakt dat hieraan geen behoefte bestaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan een enquête is gehouden en bedrijven zijn bezocht. Op basis van de gegevens hieruit is een afweging gemaakt welke omvang de nieuwe bouwvlakken dienen te krijgen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de lijst van voorstellen voor nieuwe bouwvlakken. Deze voorstellen zijn in het plan opgenomen. In het deskundigenbericht is gesteld dat deze methode voor het leggen van bouwvlakken geen ongebruikelijke methode is. Niet is gebleken dat dit onjuist is.
2.15.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.3 Bos- en Natuurgebied (BN)
Watergang rondom de Bunzing
Het standpunt van appellante
2.16.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat de watergang rondom de nieuwe bebouwing aan de Bunzing ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
Het standpunt van verweerder
2.16.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de watergang wel degelijk als zodanig is bestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.16.2.    Rondom de nieuwe bebouwing aan de Bunzing is een sloot aangelegd. Ter zitting hebben verweerder en de gemeenteraad gesteld dat deze sloot in het plan de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)" heeft gekregen. Appellante heeft dit niet weersproken. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor bos- en natuurgebied aangewezen gronden onder meer bestemd voor bos en bebossing en natuur in de vorm van open vegetatie, grienden, waterlopen, waterpartijen en andere waardevolle beplanting, met daaraan ondergeschikte wegen, paden. De sloot rondom de Bunzing is derhalve in het plan als zodanig bestemd. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken mist op dit punt feitelijke grondslag en is dan ook in zoverre ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.4. Buitenplaats (Bu)
Bestemming "Buitenplaats (Bu)" voor een aantal landgoederen
Het standpunt van appellante
2.17.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat in het plan aan een aantal landgoederen ten onrechte de bestemming "Buitenplaats (Bu)" is toegekend, omdat volgens haar deze bestemming de bescherming van de hier voorkomende natuurwaarden niet voldoende waarborgt. Volgens appellante dient in ieder geval het bos van landgoed De Breul de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)" te krijgen, gelet op de ligging ervan in een ecologische corridor. Appellante merkt voorts op dat in de "Tabel aanlegvergunningen" opgenomen in de algemene beschrijving in hoofdlijnen in artikel 1.4 van de planvoorschriften voor de bestemming "Buitenplaats (Bu)" natuurwaarden niet zijn opgenomen als toetsingskader.
Het standpunt van verweerder
2.17.1.    Verweerder heeft aangegeven te kunnen instemmen met de wijze van bestemmen van de gemeenteraad, te meer daar in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Buitenplaats (Bu)" expliciet verwezen wordt naar natuurlijke waarden.
Het oordeel van de Afdeling
2.17.2.    Het beleid van de gemeenteraad is om landgoederen in beginsel te voorzien van de bestemming "Buitenplaats (Bu)", omdat de hoofddoelstelling ter plaatse het beschermen van de cultuurhistorische waarde is. In enkele gevallen heeft de gemeenteraad echter besloten landgoederen te bestemmen als "Bos- en Natuurgebied (BN)", op grond van hun bijzondere ecologische waarden en ligging in het buitengebied. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming die is toegekend aan de landgoederen waarop zij doelt niet in overeenstemming is met dit beleid. Het beroep van appellante geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval niet aan dit beleid vastgehouden kan worden.
In dit verband is van belang dat ingevolge artikel 2.4, eerste lid, sub A, van de planvoorschriften de voor "Buitenplaats (Bu)" aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor buitenplaatsen met cultuurhistorische, landschappelijke en bos- en natuurwaarden en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In artikel 2.4, vierde lid, sub A, onder C, van de planvoorschriften is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als toetsingskader is hierin opgenomen dat een aanlegvergunning alleen mag worden geweigerd en ook moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de in lid 1 genoemde waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
In artikel 1.4 van de planvoorschriften is een overzichttabel opgenomen, waarin per bestemming is aangegeven welke waarden bescherming genieten en welke werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig zijn, welke in ieder geval strijdig zijn en welke niet aanlegvergunningplichtig en dus toegestaan zijn. Verder is per werk en/of werkzaamheid vermeld welke toetsingscriteria van toepassing zijn bij de beoordeling van een verzoek om een aanlegvergunning. In de desbetreffende tabel zijn voor de bestemming "Buitenplaats (Bu)" natuurwaarden niet opgenomen als toetsingscriterium. Bij de tabel is echter vermeld dat indien de tabel niet overeenstemt met de desbetreffende bestemmingsbepaling, de bestemmingsbepaling doorslaggevend is. Nu in de bestemmingbepaling de natuurwaarden worden vermeld, dienen aanlegvergunningen wat betreft gronden met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" ook aan de natuurwaarden te worden getoetst.
2.17.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Dubbelbestemming voor monumenten
Het standpunt van appellante
2.18.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat in het plan ten onrechte aan monumenten niet een dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" is toegekend. Door het ontbreken van een dergelijke dubbelbestemming is volgens haar een optimale bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden niet gewaarborgd.
Het standpunt van verweerder
2.18.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het plan de cultuurhistorische waarde van monumenten voldoende is beschermd.
Het oordeel van de Afdeling
2.18.2.    De Afdeling stelt voorop dat in het plan aan monumenten in beginsel de bestemming "Buitenplaats (Bu)" is toegekend. Niet aannemelijk is gemaakt dat de cultuurhistorische waarden niet voldoende zijn beschermd, nu ingevolge artikel 2.4, eerste lid, sub A, van de planvoorschriften de voor "Buitenplaats (Bu)" aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor buitenplaatsen met cultuurhistorische, landschappelijke en bos- en natuurwaarden en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Daarnaast worden monumenten die als gemeentelijk monument of rijksmonument zijn aangewezen tevens beschermd op grond van de Monumentenwet 1998 en de gemeentelijke monumentenverordening.
2.18.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Omschrijving van 'monumentale bebouwing' en 'tuin en parkaanleg' bij de diverse buitenplaatsen in artikel 2.4, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften
Het standpunt van appellante
2.19.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken betoogt dat in artikel 2.4, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften een te beperkte omschrijving is opgenomen van 'monumentale bebouwing' en 'tuin en parkbos' wat betreft de daarin genoemde buitenplaatsen.
Het standpunt van verweerder
2.19.1.    Verweerder heeft gesteld te kunnen instemmen met de wijze waarop in artikel 2.4, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften de buitenplaatsen zijn beschreven. Bij de afweging van een concreet initiatief op een buitenplaats is overigens de feitelijke situatie op een landgoed bepalend, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.19.2.    In artikel 2.4, eerste lid, sub B, van de planvoorschriften is voor de bestemming "Buitenplaats (Bu)" een beschrijving in hoofdlijnen opgenomen. Per buitenplaats is hierin een beschrijving gegeven van de monumentale bebouwing en tuin en parkbos. Onbestreden is dat de wijze van beschrijven beknopt is. Gelet echter op het feit dat het in het onderhavige geval gaat om niet bindende bepalingen in de beschrijving in hoofdlijnen en appellante bovendien niet heeft aangegeven op welke punten deze aanvulling behoeft, behoefde verweerder hierin geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan op dit punt te onthouden.
2.19.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Uitbreidingsregeling van 10% voor niet-monumenten
Het standpunt van appellante
2.20.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat ten onrechte in artikel 2.4, tweede lid, sub A, onder 1f, van de planvoorschriften is bepaald dat de bebouwing die niet als monument op de plankaart is aangegeven, binnen het bouwvlak maximaal 10% mag worden uitgebreid, omdat hierdoor de aanwezige natuur- en landschapswaarden ernstig kunnen worden aangetast.
Het standpunt van verweerder
2.20.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet gevreesd behoeft te worden voor een ernstige aantasting van de waarden van de buitenplaats, aangezien de uitbreiding van niet-monumentale bebouwing binnen het bouwvlak moet plaatsvinden.
Het oordeel van de Afdeling
2.20.2.    Ingevolge artikel 2.4, tweede lid, sub A, onder 1f, van de planvoorschriften mag de bebouwing die niet als monument op de plankaart is aangegeven binnen het bouwvlak maximaal 10% worden uitgebreid, waarbij de bestaande goot- en nokhoogtes, kapvormen en dakhellingen moeten worden voortgezet. Volgens het deskundigenbericht is een dergelijke bepaling in een bestemmingsplan niet uitzonderlijk. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat door deze uitbreidingsmogelijkheid de natuur- en landschapswaarden ernstig zullen worden aangetast.
2.20.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Mogelijkheid tot aanpassing inrichting cultuurhistorisch waardevolle terreinen en tot functieverandering op monumentale locaties
Het standpunt van appellante
2.21.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat het plan onvoldoende waarborgt dat bij aanpassing van de inrichting van waardevolle terreinen het cultuurhistorische karakter behouden blijft. Voorts richt zij zich tegen de in het plan geboden mogelijkheid om monumentale panden te gebruiken voor bedrijfs- en kantoordoeleinden, aangezien zij vreest dat hierdoor de cultuurhistorische waarden zullen worden aangetast.
Het standpunt van verweerder
2.21.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan voldoende waarborgen kent voor het behoud van het cultuurhistorische karakter van waardevolle terreinen bij aanpassing van de inrichting. Hij meent dat ter instandhouding van monumentale panden het nodig kan zijn andere functies toe te staan. Deze functies zijn volgens verweerder in het plan nauw begrensd.
Het oordeel van de Afdeling
2.21.2.    De Afdeling stelt vast dat in artikel 2.4, vierde lid, van de planvoorschriften voor gronden met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen, dat van toepassing is op de aanpassing van de terreininrichting. Onder C van dit artikellid is opgenomen dat een aanlegvergunning alleen mag worden geweigerd en ook moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de in het eerste lid genoemde waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Cultuurhistorische waarden maken onderdeel uit van de in het eerste lid genoemde waarden. Het betoog van appellante dat het plan onvoldoende waarborgt dat bij aanpassing van de inrichting het cultuurhistorische karakter van waardevolle terreinen behouden blijft, slaagt derhalve niet.
2.21.3.    Ingevolge artikel 2.4, derde lid, sub A, van de planvoorschriften is het verboden om:
a. de in het eerste lid bedoelde gronden te gebruiken of laten gebruiken voor bedrijfsdoeleinden;
b. de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor kantoordoeleinden, met dien verstande dat ter plaatse waar de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "woondoeleinden en/of kantoren (wk)", het gebruik voor woon- en kantoordoeleinden is toegestaan.
In artikel 2.4, derde lid, sub B, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden vrijstelling kan verlenen van het bepaalde in het derde lid, sub A, onder a voor het medegebruik van de woning voor een bedrijf aan huis.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat door de in artikel 2.4, derde en vierde lid, van de planvoorschriften geboden mogelijkheden voor het gebruik van de gronden voor woon- en kantoordoeleinden en een bedrijf aan huis, de cultuurhistorische waarden ter plaatse niet verloren gaan. In de eerste plaats is het gebruik van de gronden met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" voor een bedrijf aan huis slechts na vrijstelling en onder voorwaarden toegestaan. Daarbij komt dat het gebruik voor kantoordoeleinden uitsluitend is toegestaan daar waar de aanduiding "woondoeleinden en/of kantoren (wk)" is opgenomen en deze aanduiding slechts is toegekend aan een beperkt aantal gronden. Nog afgezien daarvan kunnen volgens het deskundigenbericht dergelijke functies passend zijn voor het behoud van het monumentale karakter van gebouwen. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Daarnaast vormt ook de aanwijzing tot gemeentelijk of rijksmonument een waarborg tegen de aantasting van de monumentale waarden, waarvoor appellante vreest.
2.21.3.1.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Aanlegvergunningvereiste voor wijziging padenstelsel
Het standpunt van appellante
2.22.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat ten onrechte in het plan het behoud van de secundaire paden binnen landgoederen niet is gewaarborgd.
Het standpunt van verweerder
2.22.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan waarborgen kent tegen het wegnemen van secundaire paden binnen landgoederen. Voor gronden met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" is in het plan een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, dat van toepassing is op wijziging van het totale padennet binnen landgoederen, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.22.2.    Ingevolge artikel 2.4, vierde lid, sub A, aanhef en onder 7 van de planvoorschriften is het verboden op de voor "Buitenplaats (Bu)" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van het college van burgemeester en wethouders de oorspronkelijke tuin en parkbosaanleg te wijzigen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat wijziging van het padennet, of het nu gaat om hoofdpaden dan wel secundaire paden, is te beschouwen als een wijziging van de oorspronkelijke tuin en parkbosaanleg. In artikel 2.4, vierde lid, sub A, van de planvoorschriften is bepaald dat een aanlegvergunning alleen mag worden geweigerd en ook moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de in het eerste lid genoemde waarden, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Indien de oorspronkelijke tuin en parkbosaanleg wordt gewijzigd, dient daaromtrent vooraf advies te worden gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het plan waarborgen kent tegen het wegnemen van secundaire paden binnen landgoederen.
2.22.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Hekken rondom landgoed De Breul
Het standpunt van appellante
2.23.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat het plan ten onrechte voorziet in hekwerken ter afscheiding van de school op landgoed De Breul. Zij voert aan dat deze hekwerken een ecologische barrière vormen.
Het standpunt van verweerder
2.23.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad het belang van de eigenaar bij handhaving van de afscheiding van zijn perceel zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van het opheffen van ecologische barrières.
Het oordeel van de Afdeling
2.23.2.    Rondom de school op landgoed De Breul zijn in 1980 hekken aangebracht als beveiliging tegen diefstal en vandalisme. De hekken zijn in 1980 met en overeenkomstig een bouwvergunning opgericht. In het plan zijn deze hekken als zodanig bestemd.
2.23.2.1.    Met betrekking tot bouwwerken die met en overeenkomstig een bouwvergunning zijn opgericht staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Weliswaar zou het verwijderen van de hekken een positieve effect hebben voor de uitwisseling van soorten, maar niet aannemelijk is gemaakt dat dit positieve effect zodanig is dat verweerder hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.23.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Parkeren op Landgoed De Breul
Het standpunt van appellante
2.24.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West maakt bezwaar tegen de aanduiding "p24" op de gronden met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" wat betreft landgoed De Breul, aangezien dit een parkeerplaats op het wortelgestel van monumentale eiken mogelijk maakt.
Het oordeel van de Afdeling
2.24.1.    Op de plankaart is op gronden van landgoed De Breul met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" de aanduiding "p24" opgenomen.
Deze aanduiding wordt in de planvoorschriften behorende bij deze bestemming niet verklaard. Aan de aanduiding op de plankaart komt dus geen betekenis toe. Het beroep van appellante op dit punt mist feitelijke grondslag en is dan ook in zoverre ongegrond.
Loodsen koetshuis Wulperhorst
Het standpunt van appellante
2.25.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat de loodsen ten zuiden van het koetshuis op het landgoed Wulperhorst ten onrechte zijn bestemd als "Buitenplaats (Bu)". Volgens haar behoren de loodsen niet tot de buitenplaats. Appellante vreest voor een aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Het standpunt van verweerder
2.25.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het plan de huidige situatie als zodanig is bestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.25.2.    Op landgoed de Wulperhorst staat een koetshuis, dat wordt bewoond. Aan de zuidzijde van dit koetshuis staan bijgebouwen. Ter zitting heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat deze bijgebouwen behoren bij het koetshuis. In het plan is aan de gronden waarop het koetshuis en de bijgebouwen staan een bouwvlak toegekend, met de bestemming "Buitenplaats (Bu)" en de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden 1".
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de bestaande situatie ter plaatse als zodanig is bestemd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt waarom verweerder niet heeft kunnen instemmen met het bestemmen overeenkomstig de bestaande situatie ter plaatse.
2.25.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.5 Woondoeleinden buitengebied (Wbg)
Ontbreken aanlegvergunningplicht
Het standpunt van appellante
2.26.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat in het plan ten onrechte voor gronden met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" de aanleg van tuinen en het aanbrengen van verhardingen en uitritten bij woningen geen aanlegvergunningplicht is opgenomen.
Zij vreest voor een aantasting van de waarden ter plaatse.
Het standpunt van verweerder
2.26.1.    Verweerder deelt het standpunt van de gemeenteraad dat het onwenselijk en onmogelijk is om de tuininrichting bij individuele woningen te reguleren. Hij meent verder dat het te ver voert om voor het aanbrengen van een uitweg een aanlegvergunning te vereisen. Dergelijke werken horen volgens verweerder onlosmakelijk bij het bouwen van nieuwe woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.26.2.    In het plan is geen aanlegvergunningstelsel opgenomen voor gronden met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)".
Wat betreft de door appellante gevreesde verhardingen stelt de Afdeling vast het gaat om verhardingen met een gering oppervlak. Niet aannemelijk is gemaakt dat hierdoor waarden zullen worden aangetast. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat een aanlegvergunnigstelsel in het onderhavige geval gemist kan worden.
2.26.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Tiendweg 1D
Het standpunt van appellanten
2.27.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stellen dat aan de noordoostelijke punt van het perceel Tiendweg 1D ten onrechte in het plan de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" is toegekend. Volgens hen dienen deze gronden, gezien de voorkomende natuurwaarden, te worden bestemd als "Bos- en Natuurgebied (BN)".
Het standpunt van verweerder
2.27.1.    Verweerder heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de wijze van bestemmen van de gemeenteraad. Hij betrekt hierbij dat gaat om opgaand houtgewas als randbeplanting van een tuin en dat de gronden geen onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur.
Het oordeel van de Afdeling
2.27.2.    In de noordoostelijke hoek van het perceel aan de Tiendweg 1D komt oud geboomte voor, dat de randbeplanting van de tuin ter plaatse vormt. Aan deze gronden is in het plan de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" toegekend. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden daarmee onder meer bestemd voor tuinen en erven. Het gebruik van de gronden is derhalve als zodanig bestemd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de natuurwaarden ter plaatse zodanig zijn dat deze een bijzondere bescherming door de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)" rechtvaardigen.
2.27.3.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn mitsdien op dit punt ongegrond.
Tiendweg 6 en 8
Het standpunt van appellanten
2.28.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stellen dat in het plan ten onrechte aan de percelen Tiendweg 6 en 8 de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" is toegekend. Zij wijzen er op dat nog onduidelijkheid bestaat over de invulling van deze gronden. Appellanten vrezen dat het plan in zoverre tot een aantasting van de in het gebied aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie zal leiden. In het bijzonder voeren appellanten aan dat hierdoor de historische zichtrelatie tussen Blikkenburg en Wulperhorst verloren gaat.
Het standpunt van verweerder
2.28.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorziene woning aan de Tiendweg 6 een bestaande woning is, namelijk de voormalige bedrijfswoning van het aldaar in het verleden gevestigde agrarische bedrijf.
Wat betreft de andere voorziene woning verwijst hij naar de eind mei 2003 afgegeven verklaring van geen bezwaar voor de bouw van een vervangende woning in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling.
Het oordeel van de Afdeling
2.28.2.    Op de gronden aan de Tiendweg 6 werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Op dit perceel staan een bedrijfswoning en een aantal loodsen en schuren. De gronden aan de Tiendweg 8 zijn thans in gebruik als grasland. In het plan is aan de gronden aan de Tiendweg 6 en 8 de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" toegekend.
2.28.2.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur sinds 2003 onderzoek verricht naar de wijze van bestemmen van de gronden aan de Tiendweg 6 en 8 en dat dit onderzoek nog niet is afgerond. Van een uitgekristalliseerd plan inzake de toekomstige bestemming van deze gronden is derhalve nog geen sprake. Gelet op het voorgaande is het plan, voor zover het betreft de gronden aan de Tiendweg 6 en 8 met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)", vastgesteld in strijd met artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het plan niettemin in zoverre goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft Tiendweg 6 en 8.
Tiendweg 1c
Het standpunt van appellante
2.29.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat de wijze van bestemmen van het pand aan de Tiendweg 1C niet in overeenstemming is met de Handleiding. Volgens haar betreft het een recreatiewoning, noodwoning dan wel agrarische zomerwoning, waarbij volgens de Handleiding dient te worden aangesloten bij de bestaande omvang en een beperkte uitbreidingsmogelijkheid.
Het standpunt van verweerder
2.29.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het om een bestaande burgerwoning in het buitengebied gaat die in het plan als zodanig is bestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.29.2.    Op de gronden aan de Tiendweg 1C staat een pand dat wordt gebruikt voor woondoeleinden. In het plan zijn deze gronden aangewezen voor "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" en daartoe onder meer bestemd voor vrijstaande woningen in het buitengebied. In artikel 2.5, tweede lid, sub A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn als algemene bebouwingsbepalingen opgenomen:
(…)
d. de inhoud van een woning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
e. woningen mogen worden uitgebreid met maximaal 10% van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande inhoud, mits de overige bebouwingsbepalingen in dit lid in acht worden genomen (dus maximaal 600 m³), en met dien verstande dat een vergroting van het hoofdgebouw tot een inhoud van 400 m³ altijd is toegestaan.
2.29.2.1.    Volgens de Handleiding geldt in zijn algemeenheid dat een woning met een inhoud van 600 m³ landschappelijk goed inpasbaar is en voldoende wooncomfort biedt. Bij gebouwen die in het verleden niet zijn opgericht om permanent te worden bewoond, maar die wel als zodanig worden gebruikt, dient echter aansluiting te worden gezocht bij de bestaande omvang met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid.
Het plan is op dit punt in overeenstemming met het algemene uitgangspunt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval zich de uitzonderingssituatie voordoet van een pand dat in het verleden niet is opgericht om permanent te worden bewoond, maar die wel als zodanig wordt gebruik. De enkele stelling van appellante dat het qua vormgeving en ontwerp een recreatie-, nood-, dan wel vakantiewoning betreft is daarvoor onvoldoende.
2.29.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Koeburgweg 5 en 7
Het standpunt van appellante
2.30.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat in het plan de woningen aan de Koeburgweg 5 en 7 ten onrechte zijn bestemd als "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)". Volgens haar is deze bestemming ter plaatse niet in overeenstemming met het beleid om de Rijnwijckse Wetering als natte ecologische verbinding te ontwikkelen.
Het standpunt van verweerder
2.30.1.    Verweerder wijst er op dat de panden inmiddels hun functie als agrarische bedrijfswoning hebben verloren. Een woonbestemming hiervoor in de plaats acht hij vanuit ruimtelijke oogpunt verantwoord.
Het oordeel van de Afdeling
2.30.2.    De panden aan de Koeburgweg 5 en 7 betreffen voormalige agrarische bedrijfswoningen, die inmiddels als woonhuis in gebruik zijn genomen. In het plan is aan deze panden de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" toegekend.
2.30.2.1.    Volgens het streekplan is het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing primair gericht op kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied via (gedeeltelijke) sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet-agrarische bedrijfsvormen. Het beleid is uitgewerkt in de Handleiding. Hierin is vermeld dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende bedrijfsruimte een woonbestemming kan worden gegeven, mits bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden, dan wel versterkt. Het plan is op dit punt in overeenstemming met dit beleid. Het beroep van appellante geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Van concrete plannen tot realisering van nieuwe natuur ter plaatse is namelijk niet gebleken.
2.30.2.2.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.6 tot en met 2.9 Woondoeleinden, categorie I t/m IV (WI t/m WIV)
Ontbreken aanlegvergunningplicht
Het standpunt van appellante
2.31.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat in het plan ten onrechte voor gronden met de bestemmingen "Woondoeleinden, categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)", "Woondoeleinden, categorie III (WIII) en "Woondoeleinden, categorie IV (WIV)" de aanleg van tuinen, verhardingen en uitritten bij woningen geen aanlegvergunningplicht is opgenomen. Zij vreest voor een aantasting van de waarden ter plaatse.
Het standpunt van verweerder
2.31.1.    Verweerder deelt het standpunt van de gemeenteraad dat het onwenselijk en onmogelijk is om de tuininrichting bij individuele woningen te reguleren. Hij meent verder dat het te ver voert om voor het aanbrengen van een uitweg een aanlegvergunning te vereisen. Dergelijke werken horen volgens verweerder onlosmakelijk bij het bouwen van nieuwe woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.31.2.    In het plan is geen aanlegvergunningstelsel opgenomen voor gronden met de bestemming "Woondoeleinden, categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)", "Woondoeleinden, categorie III (WIII)" en "Woondoeleinden, categorie IV (WIV)". Wat betreft de door appellante gevreesde verhardingen stelt de Afdeling vast het gaat om verhardingen met een gering oppervlak. Niet aannemelijk is gemaakt dat hierdoor waarden zullen worden aangetast. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat een aanlegvergunnigstelsel in het onderhavige geval gemist kan worden.
2.31.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Woningen aan de Molenweg
Het standpunt van appellante
2.32.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat het plan ten onrechte een aaneengesloten bebouwing aan de Molenweg mogelijk maakt. Appellante vreest dat hierdoor de passage van kleine dieren tussen de landgoederen Molenbosch en Sparrenheuvel/Hoog Beek en Royen wordt belemmerd.
Het standpunt van verweerder
2.32.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze wijze van bestemmen niet ongebruikelijk is. Daarbij dient volgens hem tevens te worden bedacht dat een perceelseigenaar gerechtigd is zijn bezit af te schermen middels hekwerken en/of muren. De omgevingsfactoren zijn zijns inziens niet zodanig dat voor deze woningen een uitzondering zou moeten worden gemaakt.
Het oordeel van de Afdeling
2.32.2.    Op de gronden aan de noordwestelijke zijde van de Noordweg staan woningen. In het plan is aan deze gronden de bestemming "Woondoeleinden, categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)" dan wel "Woondoeleinden, categorie III (WIII)" toegekend. Het plan sluit niet uit dat ter plaatse een nagenoeg aaneengesloten bebouwing ontstaat. Niet in geding is dat hierdoor de passage van kleine dieren kan worden belemmerd. Niet aannemelijk is echter gemaakt dat verweerder hieraan doorslaggevend belang had moeten toekennen, nu in de huidige situatie de woningen reeds dicht op elkaar staan en de belemmering ook kan optreden als gevolg van het aanbrengen van een perceelsafscheiding.
2.32.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Nadere eisen
Het standpunt van appellante
2.33.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat ten onrechte natuurwaarden niet worden genoemd in de nadere eisenregeling zoals opgenomen in de planvoorschriften voor de bestemmingen "Woondoeleinden, categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)". Appellante vreest dat de natuurwaarden ter plaatse zullen worden aangetast.
Het standpunt van verweerder
2.33.1.    Verweerder acht het verantwoord dat in deze planvoorschriften natuurwaarden niet als reden worden genoemd voor het stellen van nadere eisen. Hij wijst erop dat het gronden betreft waarop woningen staan, die in het plan specifiek zijn bestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.33.2.    Ingevolge artikel 2.6, tweede lid, sub C, artikel 2.7, tweede lid, sub C, en artikel 2.8, tweede lid, sub C, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders wat betreft de gronden met de bestemmingen "Woondoeleinden, categorie I (WI)", "Woondoeleinden, categorie II (WII)" en "Woondoeleinden, categorie III (WIII)" nadere eisen stellen aan de situering en de afmeting van bebouwing vanwege:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving;
3. de verkeersveiligheid.
Natuurwaarden worden in deze voorschriften derhalve niet als reden voor het stellen van nadere eisen genoemd. De Afdeling acht het niet onredelijk dat verweerder hiermee heeft ingestemd, nu zich op de gronden bestaande woningen bevinden die in het plan als zodanig zijn bestemd. Appellante heeft geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs vormen dat zich ter plaatse zodanige natuurwaarden bevinden dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.33.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.10 Maatschappelijke doeleinden (M)
School Schoonoord
Het standpunt van appellante
2.34.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat het plan ten onrechte een uitbreiding van de school Schoonoord toestaat, aangezien hierdoor volgens hem de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse worden aangetast.
Het standpunt van verweerder
2.34.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan een geringe uitbreiding van de school Schoonoord mogelijk maakt. Volgens hem worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden hierdoor niet in ernstige mate aangetast.
Het oordeel van de Afdeling
2.34.2.    Niet in geding is dat het plan een uitbreiding van de school Schoonoord mogelijk maakt, met name op de gronden die op dit moment in gebruik zijn als fietsenstalling. Verder is onbestreden dat hierdoor de waarden van het landgoed kunnen worden aangetast. Niet gebleken is echter dat deze aantasting zodanig zal zijn dat verweerder hieraan, gelet op de bij uitbreiding betrokken belangen, doorslaggevend belang had moeten toekennen, nu de uitbreiding in het plan sterk is begrensd, gezien het feit dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak en gelet op het in het bouwvlak opgenomen maximale bebouwingspercentage en de in het bouwvlak genoemde maximale bouwhoogten. Weliswaar kan het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.10, tweede lid, sub B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften, vrijstelling verlenen voor de bouw van een open fietsenstalling buiten het bouwvlak, maar hierbij is als voorwaarde onder meer gesteld dat de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de buitenplaats waarop deze functie is gevestigd, daardoor niet onevenredig mogen worden aangetast.
2.34.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.11 Kantoren (K)
Kantoren op landgoed De Breul
Het standpunt van appellante
2.35.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat het plan ten onrechte de uitbreiding van de kantoorcomplexen op landgoed De Breul mogelijk maakt. Zij vreest voor een aantasting van het park en parkeerproblemen.
Het standpunt van verweerder
2.35.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan een geringe uitbreiding van de kantoorcomplexen op landgoed De Breul mogelijk maakt. Volgens hem zal dit niet tot parkeerproblemen en tot een ernstige aantasting van het park leiden.
Het oordeel van de Afdeling
2.35.2.    Op de gronden van landgoed De Breul staan twee kantoorgebouwen. Weliswaar maakt het plan ter plaatse voor het ene kantoorgebouw van 690 m² een uitbreiding met 64% mogelijk, maar verweerder heeft ervan kunnen uitgaan dat deze uitbreiding in verhouding tot de totale perceelsoppervlak als een geringe uitbreiding is te beschouwen. Het andere kantoorgebouw heeft een oppervlakte van ongeveer 5100 m². Het plan maakt al daar een uitbreiding met ongeveer 1000 m² mogelijk, hetgeen neerkomt op ongeveer 20%. In het deskundigenbericht is gesteld dat dit uitbreidingspercentage niet ongebruikelijk is. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden aan de juistheid van deze stelling te twijfelen. Niet aannemelijk is geworden is dat deze uitbreidingsmogelijkheden tot een zodanige aantasting van het park en zodanige parkeerproblemen zullen leiden dat verweerder hieraan niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.35.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.12 Bedrijfsdoeleinden (B)
Aannemersbedrijf Tolakkerlaan 1a
Het standpunt van appellante
2.36.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken stelt dat het aannemersbedrijf aan de Tolakkerlaan 1a ten onrechte in het plan als zodanig is bestemd. Zij wijst er op dat het om een illegale situatie gaat en dat het bedrijf wezensvreemd is aan het buitengebied.
Het standpunt van verweerder
2.36.1.    Verweerder wijst er op dat het desbetreffende bedrijf reeds langere tijd ter plaatse in gevestigd en er geen draagvlak voor handhaving bestaat. Onder deze omstandigheden acht hij het niet onredelijk dat de gemeenteraad er voor heeft gekozen het bedrijf in het plan als zodanig te bestemmen.
Het oordeel van de Afdeling
2.36.2.    De Afdeling stelt vast dat de gronden aan de Tolakkerlaan 1a reeds lange tijd in gebruik zijn voor opslagdoeleinden en dat dit gebruik in het vorige plan grotendeels onder het overgangsrecht viel. In het plan is aan de gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de aanduiding "opslag (o)" toegekend. De gronden zijn hiermee als zodanig bestemd. Gelet op het feit dat het in het onderhavige geval om bestaand gebruik gaat dat in het vorige plan grotendeels onder het overgangsrecht viel, het niet aannemelijk is geworden dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd en niet gebleken is van grote ruimtelijke bezwaren tegen dit gebruik, acht de Afdeling het in dit geval niet onredelijk dat verweerder heeft ingestemd met het plan op dit punt.
2.36.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.13 Sport en recreatie (S)
Overplaats landgoed De Breul
Het standpunt van appellante
2.37.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West kan zich niet verenigen met het feit dat de gronden ter plaatse van de overplaats van landgoed De Breul in het plan zijn bestemd tot "Sport en recreatie (S)", gezien het historische gegeven dat deze overplaats een onderdeel vormde van de buitenplaats, gezien de te ontwikkelen faunapassage en gezien het feit dat binnen de toegekende bestemming zonder aanlegvergunning groen kan worden verwijderd en de gronden kunnen worden verhard.
Het standpunt van verweerder
2.37.1.    Verweerder meent dat de in geding zijnde gronden visueel en materieel een sterke binding hebben met het naastgelegen sportterrein. Tegen deze achtergrond acht hij het verantwoord dat de gemeenteraad aan de gronden de bestemming "Sport en recreatie (S)" heeft toegekend. Deze bestemming staat volgens verweerder niet in de weg aan het realiseren van een faunapassage. Verder acht hij het ontbreken van een aanlegvergunningstelsel voor het aanbrengen van verhardingen dan wel het wegnemen van beplanting niet zodanig zwaarwegend dat om die reden niet kan worden ingestemd met het plan op dit punt.
Het oordeel van de Afdeling
2.37.2.    De Afdeling stelt voorop dat het restant van de overplaats van landgoed De Breul grasland betreft dat op dit moment wordt gebruikt als parkeerplaats voor het naastgelegen sportterrein. In het plan is aan de gronden de bestemming "Sport en recreatie (S)" toegekend. Het huidige gebruik is hiermee als zodanig bestemd. Het beroep van appellante geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder daar niet mee heeft kunnen instemmen, nu uit het deskundigenbericht is af te leiden dat het terrein niet getuigt van cultuurhistorische dan wel belangrijke natuurlijke waarden.
Daarbij is in aanmerking te nemen dat op grond van de doeleindenomschrijving behorende bij de toegekende bestemming de gronden onder meer zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Het plan staat derhalve niet in de weg aan het realiseren van een faunapassage ter plaatse.
2.37.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 2.15 Water (W)
Wateren Wulperhorst
Het standpunt van appellante
2.38.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West richt zich tegen de in het plan aan wateren rondom het landgoed Wulperhorst toegekende bestemming "Water", omdat hiermee de landschappelijke en ecologische waarde onvoldoende is beschermd.
Het standpunt van verweerder
2.38.1.    Verweerder heeft aangegeven dat waterpartijen binnen het landgoed Wulperhorst niet mede zijn bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden, terwijl dit wel aanbeveling verdient gelet op de waarden van de betreffende wateren en de potenties die zij hebben voor de ecologie.
Het oordeel van de Afdeling
2.38.2.    In het plan zijn wateren rondom het landgoed Wulperhorst aangewezen voor "Water (W)". In artikel 2.15, eerste lid, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat de op de plankaart voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging en waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen en oeververbindingen en met dien verstande dat de Rijnwijcksewetering, de Blikkenburgervaart en de Hakswetering mede zijn bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden. De watergangen rondom Wulperhorst zijn op grond van de planvoorschriften dus niet mede bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat gelet op de waarden van de wateren rondom Wulperhorst en de potenties die zij hebben voor de ecologie het aanbeveling verdient dat, evenals dat is gebeurd voor de Rijnwijcksewetering, de Blikkenburgervaart en de Hakswetering, ook deze wateren worden opgenomen in de opsomming van wateren die tevens bestemd zijn voor behoud en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden. In het dictum wordt echter geen goedkeuring onthouden aan het plan op dit punt. Het dictum van het besluit is bij de vaststelling van de bedoeling van het bestuur in een geval als dit vanuit een oogpunt van rechtszekerheid doorslaggevend. Aan het in geding zijnde plandeel is derhalve goedkeuring verleend. Gezien de omstandigheid dat de overwegingen van het besluit strekken tot de conclusie van verweerder dat aan het plandeel goedkeuring zal worden onthouden, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Water" ten aanzien van wateren rondom landgoed Wulperhorst, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. In de gegeven omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.
Watergang langs Rijnwijck
Het standpunt van appellante
2.39.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West maakt bezwaar tegen de regeling in het plan voor de westelijke en oostelijke watergang langs Rijnwijck. Zij wenst dat de westelijke wetering wordt doorgetrokken als hoofdwatergang voor het aan- en afvoerwater van het ten westen van deze wetering liggende fruitperceel. De oostelijke watergang zou een natuurbestemming verdienen passend in natuurgebied Rijnwijck, aldus appellante.
Het standpunt van verweerder
2.39.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het type water dat door een watergang gaat niet via een bestemmingsplan is te regelen. Verder zijn er zijns inziens ook geen andere redenen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan op dit punt.
Het oordeel van de Afdeling
2.39.2.    In het plan zijn de watergangen langs Rijnwijck aangewezen voor "Water (W)". In artikel 2.15, eerste lid, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat de op de plankaart voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging en waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen en oeververbindingen en met dien verstande dat de Rijnwijcksewetering, de Blikkenburgervaart en de Hakswetering mede zijn bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden. De watergangen langs Rijnwijck zijn op grond van de planvoorschriften aldus niet mede bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de oostelijke watergang langs Rijnwijck landschappelijke en ecologische waarden bevat.
Voor zover zij heeft betoogd dat in het plan dient te worden tegengegaan dat de resten van bestrijdingsmiddelen die in het slootwater terechtkomen door het natuurgebied worden afgevoerd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de kwaliteit en de aard van het water dat door een watergang gaat niet in een bestemmingsplan is te regelen.
2.39.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring artikel 3 overige bepalingen
Baggerdepots
Het standpunt van appellante
2.40.    De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stelt dat de mogelijkheid tot de aanleg van baggerdepots in het plan ten onrechte niet is begrensd.
Het standpunt van verweerder
2.40.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan weliswaar niet in de weg staat aan het gebruik van de gronden in het plangebied voor de tijdelijke opslag in de vorm van een baggerdepot in het kader van het waterlopenbeheer, maar dat voor de werken en werkzaamheden ten behoeve van zo'n baggerdepot het plan voor de meest kwetsbare gronden een aanlegvergunning vereist. In dat kader zal een nadere afweging plaatsvinden omtrent de aanvaardbaarheid van een baggerdepot op de in geding zijnde plaats, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.40.2.    In artikel 3.1, eerste lid, sub A, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat het verboden is de in het plan begrepen gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor doeleinden in strijd met de in het plan gegeven bestemmingen, één en ander met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen. In artikel 3.1, eerste lid, sub B, aanhef en onder 6 van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat het in ieder geval verboden is de onbebouwde gronden en/of bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken voor het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen. Voor de tijdelijke opslag in de vorm van een baggerdepot in het kader van het waterlopenbeheer is een uitzondering gemaakt op dat verbod in artikel 3.1, eerste lid, sub C, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften. Het plan vereist wat betreft de werken en werkzaamheden ten behoeve van een dergelijk depot een aanlegvergunning ten aanzien van de meest kwetsbare gronden met de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)", "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)", "Bos- en Natuurgebied (BN)" en "Buitenplaats (Bu)". De stelling van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West dat de aanleg van een baggerdepot in het plan niet is begrensd, mist gelet op deze bepalingen feitelijke grondslag.
2.40.3.    De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is mitsdien op dit punt ongegrond.
Goedkeuring aanduidingen op de Kaart voor Ruimtelijke Karakteristiek en Ontwikkeling
Het standpunt van appellanten
2.41.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken richt zich in beroep tegen de op de Kaart voor Ruimtelijke Karakteristiek en Ontwikkeling opgenomen aanduidingen "opheffen ecologische barrière", "versterken ecologische relaties", "kwelgebied", "behoud en herstel landgoedinrichting" en "bestaande buitenplaatsen met parkinrichting". De Werkgroep Natuurlijk Zeist-West heeft bezwaren aangevoerd tegen de aanduidingen "accent natuur", "accent kantoor/instellingen", "accent maatschappelijke voorzieningen", "accent wonen", "agrarisch gebied met afwisselend beeld" en "lanenstelsel" op die kaart.
Het standpunt van verweerder
2.41.1.    Verweerder heeft geen reden gezien om niet met de aanduidingen in te stemmen.
Het oordeel van de Afdeling
2.41.2.    De Kaart voor Ruimtelijke Karakteristiek en Ontwikkeling maakt deel uit van het plan. Op deze kaart zijn aan de gronden van het plangebied aanduidingen toegekend. Deze aanduidingen worden in de algemene beschrijving in hoofdlijnen in artikel 1.4 van de planvoorschriften verklaard.
2.41.2.1.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, voor zover hier van belang, wordt een bestemmingsplan vervat in een omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden worden toegekend, alsmede in voorkomend geval een beschrijving in hoofdlijnen van de wijze waarop met het plan dat doel of die doeleinden worden nagestreefd.  Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 5 augustus 1997 (nr. E01.94.0036; Gst 1999, 7105, 5) heeft overwogen, maakt een beschrijving in hoofdlijnen deel uit van het bestemmingsplan en kan deze, afhankelijk van de bewoordingen, bindende bepalingen bevatten. Dergelijke bepalingen kunnen in rechte worden aangevochten, in tegenstelling tot de niet-bindende bepalingen.
2.41.3.    De Afdeling stelt vast dat de algemene beschrijving in hoofdlijnen ten aanzien van de in geding zijnde aanduidingen hetzij beschrijvend van aard is dan wel aangeeft waarop het beleid is gericht. Gelet op deze wijze van formuleren kunnen de aanduidingen "opheffen ecologische barrière" "versterken ecologische relaties", "kwelgebied", "behoud en herstel landgoedinrichting", "bestaande buitenplaatsen met parkinrichting", "accent natuur", "accent kantoor/instellingen", "accent maatschappelijke voorzieningen", "accent wonen", "agrarisch gebied met afwisselend beeld" en "lanenstelsel" niet als bindend worden beschouwd. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn op dit punt derhalve ongegrond.
Goedkeuring overig
Aanleg nieuwe fiets- en wandelpaden
Het standpunt van appellante
2.42.    De Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West stellen dat het plan ten onrechte voorziet in een fietspad door Rijnwijck en in een voetpad tussen Zeist-West en Bunnik.
Volgens appellanten is het fietspad door Rijnwijck in strijd met het in het streekplan aangegeven beleid ten aanzien van de EHS. Zij wijzen er voorts op dat in Rijnwijck een aantal strikt beschermde diersoorten voorkomen, zoals de hazelworm en de ringslang. Appellanten betogen dat voor het voetpad alternatieven beschikbaar zijn.
Het standpunt van verweerder
2.42.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorziene fiets- en voetpad niet in strijd is met het streekplan. Volgens hem zijn in het plan voldoende waarborgen opgenomen ter bescherming van de aanwezige waarden.
Het oordeel van de Afdeling
2.42.2.    Op de Kaart voor Ruimtelijke Karakteristiek en Ontwikkeling is een nieuwe fietsverbinding aangeduid door het gebied Rijnwijck. Op deze kaart is eveneens een zoekgebied voor een nieuwe wandelroute aangegeven tussen Bunnik en Zeist-West. In het plan is aan de beoogde fietsverbinding de bestemming "Bos- en Natuurgebied" toegekend. Aan de gronden van het zoekgebied voor de nieuwe wandelroute zijn in het plan de bestemmingen "Bos- en Natuurgebied (BN)", "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" en "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al)" toegekend. De doeleindenomschrijving bij de voornoemde bestemmingen laten extensief recreatief medegebruik toe. Ingevolge artikel 1.1 van de planvoorschriften valt onder het begrip extensief recreatief medegebruik vormen van recreatie waarbij het buitengebied op een extensieve wijze mede gebruikt wordt voor activiteiten als wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen en dergelijke en waarbij de gronden een andere bestemming dan recreatie hebben.
2.42.2.1.    Het gebied Rijnwijck maakt deel uit van de EHS. De EHS (inclusief gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en de Vogel- en Habitat-richtlijngebieden zijn in het streekplan begrensd met een zogenoemde groene contour. Binnen de groene contour geldt volgens het streekplan het ‘nee, tenzij’-regime. Het 'nee, tenzij'-regime houdt in dat nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat een fietsverbinding geen significante gevolgen met zich brengt voor de waarden van het gebied niet onredelijk. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan op dit punt in overeenstemming is met het streekplan. Appellanten hebben geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen diersoorten bevinden. Voor het overige is de Afdeling uit de stukken niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het plan op dit punt een onevenredige aantasting van de in en nabij het plangebied aanwezige natuurwaarden zal opleveren. Immers voor de aanleg van het beoogde fietspad is op grond van artikel 2.3, vijfde lid, van de planvoorschriften een aanlegvergunning vereist. Een aanlegvergunning mag alleen worden geweigerd en moet ook worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, blijvend afbreuk wordt gedaan aan de in het de doeleindenomschrijving bij de bestemming genoemde waarden, en hierdoor door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
In de doeleindenomschrijving van de bestemming "Bos- en Natuurgebied (BN)" worden als te beschermen waarden de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden genoemd.
2.42.2.2.    Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.42.3.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West zijn mitsdien op dit punt ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.43.    Verweerder dient ten aanzien van [appellanten sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 9 mei 2006, kenmerk 2006reg001124i, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln)" voor de gronden die in gebruik zijn als volkstuinen;
en voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan
b. de zinsnede "zoals nader beschreven in artikel 1.4 van deze voorschriften" in artikel 2.1, eerste lid, sub A, onder 2, artikel 2.2, eerste lid, onder 2, artikel 2.3, eerste lid, onder 2, artikel 2.4, eerste lid, sub A, onder 2, en artikel 2.13, eerste lid, onder 2, van de planvoorschriften;
c. artikel 2.1, vierde lid, sub A, onder 4A, aanhef en voorwaarden 1 tot en met 5 van de planvoorschriften;
d. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden buitengebied (Wbg)" wat betreft Tiendweg 6 en 8.
e. het plandeel met de bestemming "Water (W)" wat betreft wateren rondom landgoed Wulperhorst;
III.    onthoudt goedkeuring aan de onder II.b.,II.c., II.d. en II.e. genoemde planonderdelen;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak wat betreft de onder II.b.,II.c., II.d. en II.e. genoemde planonderdelen in de plaats treedt van het onder II. vermelde besluit;
V.    verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 828,53 (zegge: achthonderdachtentwintig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan [appellanten sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellanten sub 1], € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken en € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel     w.g. Nienhuis
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
466.