200703102/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft de gemeenteraad van Barneveld het bestemmingsplan "gedeeltelijke herziening Zuidrand van het bestemmingsplan Kromme Akker" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 februari 2007, no. 2006-019712, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 14 juni 2007 en 27 augustus 2007 hebben de vereniging "Vereniging 50+ Woongroep Voorthuizen" en de stichting "Woonstichting Barneveld", die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Barneveld, vertegenwoordigd door mr. J. de Goey, ambtenaar van de gemeente, de vereniging "Vereniging 50+ Woongroep Voorthuizen", vertegenwoordigd door W. Ros en de stichting "Woonstichting Barneveld", vertegenwoordigd door ing. J.N.M. van der Burg, gehoord.
Toetsingskader van de Afdeling
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Kromme Akker" en voorziet in, onder meer, de bouw van woningen, waaronder één blok gestapelde woningen (hierna: de hoogbouw), te Voorthuizen, gemeente Barneveld.
2.3. Appellant voert aan dat de wijze van terinzagelegging van het plan onjuist is verlopen. In dit verband stelt hij dat de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte heeft plaatsgevonden tijdens de vakantieperiode en dat hierdoor de mogelijkheid tot indienen van zienswijzen door anderen is ontnomen.
Verder stelt appellant dat hij en omwonenden persoonlijk geïnformeerd hadden moeten worden over de terinzagelegging van het plan.
Voorts stelt hij dat de bij het plan behorende onderzoeksrapporten over akoestiek en luchtkwaliteit ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd.
2.4. Noch de WRO, noch de Awb verzet zich ertegen dat een ontwerpplan in een vakantieperiode ter inzage wordt gelegd. Voorts is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de WRO noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
De stelling van appellant dat nagelaten is de onderzoeksrapporten inzake akoestiek en luchtkwaliteit ter inzage te leggen, is door verweerder betwist. Ook ter zitting is door verweerder uitdrukkelijk gesteld dat deze rapporten ter inzage hebben gelegen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapporten niet ter inzage hebben gelegen.
2.5. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen". In dit verband stelt hij dat ten onrechte geen nieuw onderzoek heeft plaatsgevonden naar het waterbeheer, het verkeer en de luchtkwaliteit.
Verder betwist appellant dat het plan economisch uitvoerbaar is. Hiertoe stelt hij dat geen rekening is gehouden met de toekomstige planschadeclaims van omwonenden die het gevolg zullen zijn van de hoogbouw.
Voorts voert appellant aan dat uit het massale verzet van belanghebbenden tegen het aanvankelijke bestemmingsplan "Kromme Akker", waarin werd beoogd de hoogbouw aan de oostkant van het plangebied te verwezenlijken, valt af te leiden dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast, aldus appellant, heeft de hoogbouw een te massaal karakter en is deze te hoog, waardoor zijn uitzicht wordt belemmerd en afbreuk wordt gedaan aan het dorpse karakter van Voorthuizen.
2.6. In de plantoelichting en het verweerschrift wordt vermeld dat ten aanzien van de watertoets een overleg heeft plaatsgevonden tussen het gemeentebestuur en het Waterschap Vallei en Eem. Voorts wordt vermeld dat het waterschap heeft aangegeven dat geen nieuwe watertoets behoefde te worden uitgevoerd, nu bij de toets die reeds was uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Kromme Akker" al rekening is gehouden met de komst van de woningbouw aan de zuidrand van het plangebied. Mede gelet op de opmerking van het waterschap is niet gebleken dat in dit geval niet kon worden volstaan met een verwijzing naar de reeds uitgevoerde watertoets.
In het bestemmingsplan "Kromme Akker" was reeds een wegenstructuur opgenomen ook voor de zuidrand van het plangebied. Ten aanzien van deze structuur heeft een onderzoek plaatsgevonden, waarbij rekening is gehouden met de voorgenomen woningbouw. In het plan is de wegenstructuur niet gewijzigd. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding zijn voor het oordeel dat in dit geval desondanks een nieuw verkeersonderzoek diende te worden uitgevoerd.
Anders dan appellant stelt, heeft het gemeentebestuur naar de luchtkwaliteit nieuw onderzoek laten verrichten. Dit betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
2.7. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij de exploitatieberekening mogelijke planschadeclaims zijn ondergebracht onder de post "onvoorzien". Anders dan appellant stelt, is derhalve rekening gehouden met dergelijke claims. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan niet economisch uitvoerbaar is.
2.8. Het betoog van appellant dat belanghebbenden zich massaal hebben verzet tegen de realisatie van de hoogbouw aan de oostkant van het plangebied, wat daarvan overigens zij, is niet toereikend als onderbouwing van de stelling dat de hoogbouw aan de zuidrand van het plangebied in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt derhalve.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogbouw geen afbreuk doet aan het dorpse karakter van Voorthuizen. Gelet op de ligging van de beoogde hoogbouw ten opzichte van de woning van appellant kan niet worden uitgesloten dat enig verlies van uitzicht zal optreden. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij de bouwmogelijkheden zwaarder weegt dan het belang van appellant bij behoud van een vrij uitzicht. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.
2.9. De conclusie is dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007