ECLI:NL:RVS:2007:BB8910

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703604/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Zwolle-Lelystad inzake vervolgingseis

Op 22 mei 2006 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad appellant geïnformeerd over de beslissing om hem niet verder te vervolgen wegens onvoldoende wettig bewijs. De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde op 19 april 2007 het beroep van appellant tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 24 mei 2007. De zaak werd op 24 oktober 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. K.D. Regter.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de toekenning van een sepotcode niet als een afzonderlijk besluit kan worden beschouwd, maar slechts als een motivering van het besluit om niet verder te vervolgen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het schrijven van appellant van 29 juni 2006 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt, omdat het zich richtte tegen de motivering van het vervolgingsbesluit. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 november 2007, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak in naam der Koningin de aangevallen uitspraak bevestigde.

Uitspraak

200703604/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1992 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 19 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad.
1.    Procesverloop
Op 22 mei 2006 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad (hierna: de officier van justitie) appellant in kennis gesteld van zijn beslissing hem niet (verder) te vervolgen omdat er onvoldoende wettig bewijs is.
Bij uitspraak van 19 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2007 heeft de officier van justitie van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K.D. Regter, advocaat te Lelystad, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
2.2.    Het hoger beroep strekt ertoe te betogen dat de toekenning van een sepotcode als afzonderlijk besluit van het besluit om niet (verder) te vervolgen moet worden onderscheiden. Dit betoog slaagt niet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de vermelding van een sepotcode niet meer is dan de motivering van het besluit om niet (verder) te vervolgen. Nu het schrijven van appellant van 29 juni 2006 zich uitsluitend richtte tegen de motivering van het besluit om niet (verder) te vervolgen, welk besluit moet worden aangemerkt als een vervolgingsbesluit als bedoeld in artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb, valt niet staande te houden dat de officier van justitie dit schrijven ten onrechte niet als een bezwaarschrift waarop binnen de in de Awb vastgelegde termijn moest worden beslist heeft opgevat. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat van een niet tijdig beslissen op een ingediend bezwaar geen sprake is geweest en heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink     w.g. Van der Smissen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
419.