200702209/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 05/9094 en 05/9099 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2007 in het gedingen tussen:
1. [wederpartij], wonend te [woonplaats], en
2. appellant
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Bij besluit van 11 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college van burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van achttien garages en opslag op het perceel Daniel Noteboomstraat (binnenterrein) te Noordwijk aan Zee (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 oktober 2005, verzonden op 7 november 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, dat besluit, beslissend op het door appellant daartegen gemaakte bezwaar, herroepen inzake de luchtkwaliteit, aangepast inzake de categorie-uitleg en voor het overige in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 februari 2007, verzonden op 13 februari 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Bij brief van 20 juni 2007 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Crooy, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door S.M.P.J. van der Sman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem, daar gehoord.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet valt binnen de lijst van door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten) aangegeven categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), nu de garages waarin het bouwplan voorziet bedrijfsmatig worden gebruikt alsmede ten behoeve van de opslag van materialen worden gebruikt.
2.1.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Bij de aanwijzing van categorieën van gevallen als hier bedoeld - aangeduid als een bijzondere verklaring van geen bezwaar - heeft het college van gedeputeerde staten onder meer als categorie aangewezen het bouwen ten behoeve van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens, etc.) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden, etc.) - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie.
2.1.2. In het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het besluit in primo, is vermeld dat het bouwplan betrekking heeft op het oprichten van 18 garages voor particulier gebruik. Deze garages zullen worden gebruikt door de bewoners van de woningen grenzend aan of in de nabijheid van het perceel, zo blijkt uit het stuk dat dient als ruimtelijke onderbouwing. Anders dan appellant betoogt, behoren de garages daarmee bij de woonfunctie. Of de garages in eigendom zijn van deze bewoners dan wel aan hen worden verhuurd, is daarbij niet van belang. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de garages niet voor de opslag van materialen mogen worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan valt binnen de lijst van door het college van gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.2. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, nu dit zal leiden tot een intensiever gebruik van de erfdienstbaarheid op zijn perceel.
2.2.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 6 december 2006 in zaak nrs
200604465/1 en 200604465/2, wordt overwogen dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding bestaat, wanneer deze een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is aangewezene is om die vraag te beantwoorden en appellant de mogelijkheid heeft dat antwoord te verkrijgen. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat van een civielrechtelijke belemmering met een evident karakter in dit geval niet is gebleken.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een doorslaggevend belang mogen toekennen aan het verlichten van de parkeerdruk in de straat. De stellingen van appellant dat meerdere garages niet worden gebruikt voor het parkeren van auto's maar voor opslag en dat de gebruikers van de garages ook met een vergunning in de omgeving kunnen parkeren, maken niet dat het college van burgemeester en wethouders er niet vanuit heeft mogen gaan dat de parkeerdruk in de straat door het bouwplan wordt verlicht. Dat appellant er de voorkeur aan zou geven als het perceel in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee-Noord" zou worden gebruikt en bebouwd omdat dit volgens hem tot minder verkeersbewegingen zou leiden, maakt niet dat het college van burgemeester en wethouders, gelet op de hem toekomende beleidsvrijheid, niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte bouwvergunning voor het bouwplan heeft verleend en terecht het besluit op bezwaar op dit punt voldoende draagkrachtig gemotiveerd geacht.
Voor zover de garages in afwijking van de verleende vrijstelling en bouwvergunning bedrijfsmatig worden gebruikt, kan appellant aan het college van burgemeester en wethouders om handhavend optreden verzoeken. In deze procedure zijn slechts de verleende vrijstelling en bouwvergunning aan de orde.
2.3. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank in redelijkheid kunnen bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 oktober 2005 in stand blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007