200702319/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Heesch Exploitatie B.V.", gevestigd te Heesch, gemeente Bernheze,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1557 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 februari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het verhogen en verplaatsen van de verwijsmast op het perceel Cereslaan 18 te Heesch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 februari 2006 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en zich bereid verklaard alsnog medewerking te verlenen aan het verhogen en verplaatsen van de verwijsmast door middel van het verlenen van vrijstelling.
Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op 26 februari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 28 juni 2007 hebben [partijen], die in de gelegenheid zijn gesteld aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en M. Schakel, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vraag of op 26 augustus 2003 bouwvergunning is verleend voor een mast niet aan de orde kan komen in deze procedure. Daartoe voert zij aan dat het college op 26 augustus 2003 heeft besloten bouwvergunning voor een mast te verlenen, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden, zodat het college bij het besluit van 6 februari 2006 daarvan niet mocht terugkomen.
2.1.1. In zijn vergadering van 26 augustus 2003 heeft het college het schetsplan voor een mast besproken, dat appellante op 23 april 2003 heeft ingediend.
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft het college bouwvergunning geweigerd voor het bouwplan, waarvoor appellante op 19 maart 2004 een bouwaanvraag heeft ingediend.
2.1.2. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellante te kennen gegeven dat de aanvraag die appellante op 19 maart 2004 heeft ingediend, afwijkt van de tekeningen van het schetsplan dat appellante op 23 april 2003 heeft ingediend. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een verwijsmast op een andere plek met een andere fundering en een ander uiterlijk dan werd beoogd met het indienen van het schetsplan. De rechtbank heeft derhalve terecht vastgesteld dat de vraag of op 26 augustus 2003 bouwvergunning is verleend voor een mast in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007