ECLI:NL:RVS:2007:BB8937

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703199/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lichte bouwvergunning voor dakkapel in Bloemendaal

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal op 17 oktober 2005 geweigerd om aan appellant een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond op 28 juli 2006. De rechtbank Haarlem heeft op 26 maart 2007 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in brieven van 5 juni 2007 en 10 juli 2007. De zaak is op 6 november 2007 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Bakker, en het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Goosens.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van appellant, dat voorziet in het plaatsen van een dakkapel aan de achter- en zijgevel van zijn woning, niet voldoet aan de welstandscriteria. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op het advies van de welstandscommissie mocht baseren, die had geconcludeerd dat het bouwplan in strijd was met de welstandscriteria van de 'Welstandsnota Bloemendaal'. Appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat zijn bouwplan had moeten worden getoetst aan de sneltoetscriteria, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan niet voldeed aan deze criteria.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200703199/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06 - 8073 van de rechtbank Haarlem van 26 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) geweigerd aan appellant een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel op de woning aan de [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 29 maart 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, die op 7 mei 2007 bij de Raad van State is ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. N. Bakker, advocaat te Schiphol-Rijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een dakkapel aan de achter- en een zijgevel van de woning van appellant.
2.2.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de lichte bouwvergunning.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 12a, derde lid, van de Woningwet zijn de criteria, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken. De criteria kunnen verschillen naar gelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
Ingevolge artikel 12a, vierde lid, van de Woningwet kunnen ter bevordering van de eenheid in welstandsnota's bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent categorieën van bouwwerken  als bedoeld in het derde lid en de daarop toe te passen criteria.
Ingevolge artikel 7 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) beschrijven criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de wet ten aanzien van het bouwen, bedoeld in artikel 4, de welstand uitputtend en hebben uitsluitend betrekking op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan de algemene welstandscriteria van de "Welstandsnota Bloemendaal" (hierna: de welstandsnota). Nu de dakkapel een licht bouwvergunningplichtig bouwwerk als bedoeld in artikel 4 van het Bblb is, had het bouwplan volgens appellant moeten worden getoetst aan de zogenoemde sneltoetscriteria van de welstandsnota.
2.3.1.    Het betoog van appellanten mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 10 oktober 2005 en 6 februari 2006 volgt dat het bouwplan eerst is getoetst aan de zogenoemde sneltoetscriteria die op grond van de welstandsnota gelden voor dakkapellen. Het bouwplan was hiermee in strijd, aldus de welstandscommissie. Vervolgens is het bouwplan alsnog aan de algemene welstandscriteria getoetst.
2.4.    Appellant betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd voor het bouwplan bouwvergunning te verlenen op grond van strijd met redelijke eisen van welstand.
2.4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak no.
200506325/1, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4.2.    De welstandscommissie heeft zich in haar advies van 10 oktober 2005 op het standpunt gesteld dat het bouwplan, wat de breedte en plaatsing in het dakvlak betreft, niet voldoet aan de sneltoetscriteria die ingevolge de welstandsnota gelden voor dakkapellen. De overschrijdingen zijn zo groot dat het bouwplan onaanvaardbaar is, aldus de welstandscommissie. Naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2005 heeft de welstandscommissie op 6 februari 2006 een aanvullend advies uitgebracht. Daarin heeft zij gesteld dat de algemene welstandscriteria van hoofdstuk 3 van de welstandsnota van toepassing zijn, nu de dakkapel niet voldoet aan de sneltoetscriteria, zoals neergelegd in paragraaf 3.5 van de welstandsnota. Volgens paragraaf 3.2.5 van de welstandsnota voldoet een bouwwerk niet aan redelijke eisen van welstand als een toegevoegd element, zoals een dakkapel, te dominant is ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling verstoort. Dit criterium acht de welstandscommissie van toepassing op de dakkapel die door appellant is aangevraagd. Verder wordt de architectonische eenheid verstoord die deze woning vormt met het naastgelegen pand [locatie 2], aldus de welstandscommissie. Voorts geeft de commissie aan dat zij bij een dakkapel die afwijkt van de welstandsnota, maar die wel gelijk is aan reeds gerealiseerde dakkapellen op hetzelfde blok woningen, positief adviseert, maar dat daarvan in dit geval  geen sprake is. Gelet op dit alles heeft de welstandscommissie geen aanleiding gezien af te wijken van het afwijzende advies van 10 oktober 2005.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in dit geval mocht afgaan op de adviezen van de welstandscommissie, nu appellant geen tegenadvies heeft overgelegd en er ook overigens geen grond bestaat voor het oordeel dat deze adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoonden dat het college ze niet aan het oordeel omtrent welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.4.3.    Appellant betoogt dat soortgelijke dakkapellen, aangebracht aan woningen aan de Rijnegomlaan, wel in overeenstemming met redelijke eisen van welstand zijn geacht. Ter zitting van de Afdeling heeft het college onweersproken gesteld dat in drie van de door appellant bedoelde gevallen de dakkapellen zijn vergund vóór de vaststelling van de welstandsnota, terwijl in één geval, daterend van na de vaststelling van de nota, van rechtswege bouwvergunning is verleend, zodat in dat geval geen toetsing van de redelijke eisen van welstand heeft kunnen plaatsvinden.
Het betoog slaagt dan ook niet.
2.4.4.    Appellant betoogt tevergeefs dat het in de welstandsadviezen neergelegde standpunt van de welstandscommissie dat het bouwplan de architectonische eenheid verstoort met de dakkapel op het naastgelegen pand, een onaanvaardbare belemmering oplevert voor de bouwmogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Spiegelenburgh" (hierna: het bestemmingsplan) biedt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 12 juli 2006 in zaak no.
200507993/1, gaat het primaat van het bestemmingsplan niet zover dat geen ruimte meer bestaat voor een negatief welstandsoordeel indien het ingediende bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Als echter moet worden vastgesteld dat verwezenlijking van uitdrukkelijk in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden onmogelijk worden gemaakt dienen de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria op grond van artikel 12, derde lid, van de Woningwet buiten toepassing te blijven. De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat deze situatie zich hier niet voordoet.
2.4.5.    Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump     w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
328-494.