ECLI:NL:RVS:2007:BB8938

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703289/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verlaging eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor Rechtsbijstand tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 26 maart 2007 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de Raad om de aanvraag voor verlaging van de eigen bijdrage in het kader van de aan haar toegekende toevoeging af te wijzen, vernietigd. De Raad had eerder op 13 april 2005 de aanvraag van [wederpartij] afgewezen en het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij de gronden zijn aangevuld in brieven van 8 mei en 8 juni 2007. Tijdens de zitting op 30 oktober 2007 heeft de Raad betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de advocaat namens [wederpartij] bezwaar heeft ingediend, omdat dit niet uit het bezwaarschrift blijkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit betoog gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 24 juni 2005 van de Raad alsnog niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen grond was voor het oordeel dat [wederpartij] niet redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 28 november 2007.

Uitspraak

200703289/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5076 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2005 heeft appellant (hierna: de Raad) de aanvraag van [wederpartij] om verlaging van de eigen bijdrage in het kader van de aan haar toegekende toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2005 heeft de Raad het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 2 april 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de Raad opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Raad bij brief van 8 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de Raad. Dit is aan de andere partij toegezonden.
Bij brief van 3 juli 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2007.
2.    Overwegingen
2.1.    De Raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat mr. H. Klein Hesselink (hierna: de advocaat) namens [wederpartij] bezwaar heeft ingediend, nu dit niet uit het bezwaarschrift blijkt.
2.2.    Dit betoog slaagt. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift blijkt niet dat de advocaat namens [wederpartij] bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaarschrift vermeldt slechts de naam van de advocaat. Het bezwaarschrift is door hem ondertekend. Dat in het bezwaarschrift na "inzake" is vermeld [wederpartij]/[partij] en dat een toevoegingnummer is opgenomen, brengt niet mee dat namens [wederpartij] bezwaar is gemaakt.
2.3.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat [wederpartij] niet redelijkerwijs kan worden verweten dat zij tegen de afwijzing geen bezwaar heeft gemaakt.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 juni 2005 van de Raad alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in zaak no. AWB 05/5076;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena     w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
312-538.