Uitspraak
200105932/1heeft de Afdeling het tegen het besluit van 29 oktober 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Raad van State
In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding dat door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is afgewezen. Het verzoek dateert van 11 juni 1999, waarna het college op 29 oktober 2001 het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 maart 2004 het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Vervolgens heeft het college op 7 december 2006 nieuwe besluiten genomen met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding. Hiertegen hebben meerdere appellanten, in totaal 32, beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun beroepen aanvulden in januari en februari 2007.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2007 zijn de beroepen van een aantal appellanten ingetrokken. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, heeft betoogd dat de appellanten primaire besluiten hebben ontvangen. De Afdeling overweegt dat, gezien de huidige stand van zaken, het aangewezen is om de zaken in beroep te behandelen, als ware artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast. De Afdeling concludeert dat de appellanten voorafgaand aan het instellen van beroep bezwaar hadden moeten maken, wat zij niet hebben gedaan. Hierdoor zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en worden de beroepschriften ter behandeling als bezwaarschriften aan de verweerder doorgezonden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.