ECLI:NL:RVS:2007:BB9425

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700338/1 en andere nummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.R. Schaafsma
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland na eerdere vernietiging van besluit

In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding dat door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is afgewezen. Het verzoek dateert van 11 juni 1999, waarna het college op 29 oktober 2001 het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaarde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 maart 2004 het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Vervolgens heeft het college op 7 december 2006 nieuwe besluiten genomen met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding. Hiertegen hebben meerdere appellanten, in totaal 32, beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun beroepen aanvulden in januari en februari 2007.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2007 zijn de beroepen van een aantal appellanten ingetrokken. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, heeft betoogd dat de appellanten primaire besluiten hebben ontvangen. De Afdeling overweegt dat, gezien de huidige stand van zaken, het aangewezen is om de zaken in beroep te behandelen, als ware artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast. De Afdeling concludeert dat de appellanten voorafgaand aan het instellen van beroep bezwaar hadden moeten maken, wat zij niet hebben gedaan. Hierdoor zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en worden de beroepschriften ter behandeling als bezwaarschriften aan de verweerder doorgezonden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 november 2007
200700338/1, 200700351/1, 200700352/1, 200700354/1, 200700357/1, 200700360/1, 200700363/1, 200700364/1, 200700367/1, 200700368/1, 200700369/1, 200700370/1, 200700372/1, 200700373/1, 200700374/1, 200700378/1, 200700389/1, 200700390/1, 200700391/1, 200700393/1, 200700396/1, 200700406/1, 200700413/1, 200700418/1, 200700430/1, 200700432/1, 200700436/1, 200700438/1, 200700441/1, 200700443/1, 200700444/1, 200700809/1
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], en andere,
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    [appellante sub 4], gevestigd te [plaats],
5.    [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
6.    [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7.    [appellante sub 7], gevestigd te [plaats],
8.    [appellante sub 8], gevestigd te [plaats],
9.    [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],
10.    [appellante sub 10], gevestigd te [plaats],
11.    [appellante sub 11], gevestigd te [plaats],
12.    [appellante sub 12], gevestigd te [plaats],
13.    [appellante sub 13], gevestigd te [plaats],
14.    [appellante sub 14], gevestigd te [plaats],
15.    [appellante sub 15], gevestigd te [plaats],
16.    [appellante sub 16], gevestigd te [plaats],
17.    [appellante sub 17], gevestigd te [plaats],
18.    [appellant sub 18], wonend te [woonplaats],
19.    [appellante sub 19], gevestigd te [plaats],
20.    [appellante sub 20], gevestigd te [plaats],
21.    [appellante sub 21], gevestigd te [plaats],
22.    [appellante sub 22], gevestigd te [plaats],
23.    [appellante sub 23], gevestigd te [plaats],
24.    [appellant sub 24], wonend te [woonplaats],
25.    [appellant sub 25], wonend te [woonplaats],
26.    [appellante sub 26], gevestigd te [plaats],
27.    [appellante sub 27], gevestigd te [plaats],
28.    [appellante sub 28], gevestigd te [plaats],
29.    [appellante sub 29], gevestigd te [plaats],
30.    [appellante sub 30], gevestigd te [plaats],
31.    [appellante sub 31], gevestigd te [plaats],
32.    [appellant sub 32], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 1999 heeft verweerder het verzoek van appellanten om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2001 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2004 in zaak no.
200105932/1heeft de Afdeling het tegen het besluit van 29 oktober 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij besluiten van 7 december 2006 heeft verweerder nieuwe beslissingen genomen omtrent het verzoek van appellanten om schadevergoeding.
Tegen deze besluiten hebben appellanten sub 1 tot en met 31 bij brief van 11 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2007, en appellant sub 32 bij brief van 17 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 tot en met 31 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 12 februari 2007. Appellant sub 32 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 februari 2007.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 juli 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 tot en met 31 en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2007, waar appellanten sub 1 tot en met 31, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, appellant sub 32, vertegenwoordigd door mr. L.C. Blok, advocaat te Leiden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting zijn de beroepen in de zaken nos. 200700336/1, 200700343/1, 200700347/1, 200700349/1, 200700362/1, 200700400/1, 200700412/1, 200700415/1, 200700422/1, 200700423/1, 200700425/1, 200700428/1, 200700429/1, 200700435/1, 200700442/1, 200700817/1, ingetrokken.
2.2.    Verweerder betoogt dat hij jegens appellanten primaire besluiten heeft genomen. Bij brief van 5 oktober 2007 heeft verweerder aangevoerd dat het echter, gezien de huidige stand van zaken, aangewezen is de zaken in beroep te behandelen, voor zover nodig als ware van aanvang af artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. Verweerder leidt uit de omstandigheid dat appellanten thans beroep hebben ingesteld af dat zij ervoor hebben gekozen de bezwaarfase over te slaan.
2.2.1.    Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
2.2.2.    De Afdeling overweegt dat, wanneer na vernietiging door de bestuursrechter van een besluit op bezwaar een nieuw besluit moet worden genomen, het systeem van de Awb in beginsel met zich brengt dat het bestuursorgaan een besluit op bezwaar moet nemen.
In de onderhavige gevallen heeft verweerder echter, gelet op de inhoud en strekking van de besluiten van 7 december 2006 en het feit dat verweerder thans per appellant een individueel besluit heeft genomen, kennelijk beoogd het besluit van 11 juni 1999 in te trekken en nieuwe primaire besluiten te nemen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit in de onderhavige gevallen niet had mogen doen. Overigens hebben appellanten ter zitting verklaard zich met deze handelwijze van verweerder te kunnen verenigen.
Verweerder heeft zich in een laat stadium beroepen op artikel 7:1a van de Awb. Er is echter niet gebleken dat appellanten een verzoek als bedoeld in dit artikel hebben gedaan. Ter zitting hebben appellanten overigens te kennen gegeven dat zij een zodanig verzoek ook niet hadden willen doen. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb hadden appellanten dan ook, voorafgaande aan het instellen van beroep, bezwaar bij verweerder moeten maken.
2.2.3.      De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De beroepschriften worden met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschriften aan verweerder doorgezonden.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter ambtenaar van Staat
is verhinderd de uitspraak w.g. Kuipers
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2007
271-529.