200702836/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/12002 en 06/12416 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 14 maart 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) aan de sector Stadsbeheer, afdeling BOR, van de gemeente Haarlem vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een voetgangers- en fietsbrug over de Leidsevaart tegenover de huisnummers […] te Haarlem en aansluitend een fietspad.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 14 augustus 2006 wat betreft de vrijstelling en bouwvergunning voor het fietspad ingetrokken en voor het overige gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2007, waar appellanten in de persoon van [een van de appellanten], advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door ing. L.B. Brouwer en R. de Vries, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het project voorziet in een fietsbrug en een fietspad. De gronden waarop de brug is voorzien, vallen binnen twee verschillende bestemmingsplannen. De grens tussen de bestemmingsplangebieden ligt in het midden van het water de Leidsevaart. Het ene deel van de brug is voorzien binnen het bestemmingsplan "Pijlslaan e.o.". Aldaar gelden de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Water". Het andere deel van de brug is voorzien binnen het bestemmingsplan "Eindenhout". Aldaar gelden de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water". Het fietspad met daar langs gelegen een trottoir is voorzien op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Eindenhout" de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Manege" rusten.
Het college heeft in het primaire besluit vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van artikel 12 van het bestemmingsplan "Eindenhout".
2.2. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Eindenhout", voor zover thans van belang, is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de kaart en in de voorschriften omschreven bestemming.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Manege" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor de bouw van een manege met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, andere werken en terreinen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Verkeersdoeleinden" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, bruggen, parkeerplaatsen en bermstroken, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor plantsoenen, gazons, beplantingen en paden, met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, gelden voor het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden de volgende bepalingen:
a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht;
b. de hoogte van de andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Water" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor watergangen en sloten, met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, gelden voor het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden de volgende bepalingen:
a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht;
b. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht welke noodzakelijk zijn voor:
1. de inrichting en het normale onderhoud van de tot "Water" bestemde gronden, zoals beschoeiingen, duikers, steigers en oeververbindingen;
c. de hoogte van de andere bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Pijlslaan e.o." zijn de op de kaart voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor het verkeer te water, de waterberging en de waterhuishouding, waaronder zijn toegelaten water, watergangen, sloten en vijvers, oeverstroken en bijbehorende voorzieningen, met uitzondering van ligplaatsen voor woon- en horecaschepen.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, kunnen op deze gronden andere bouwwerken, waaronder bruggen, duikers, steigers en gemalen worden opgericht, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
2.3. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de voorziene brug en het fietspad, voor zover gelegen op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Eindenhout" de bestemming "Groenvoorzieningen" rust, met deze bestemming in strijd zijn. Appellanten voeren hiertoe aan dat met het realiseren van het fietspad de groenstrook in zijn geheel verdwijnt.
2.3.1. Dit betoog slaagt. De voorzieningenrechter heeft weliswaar terecht overwogen dat het bestemmingsplan "Eindenhout" geen aanlegvergunningenstelsel bevat, maar niet onderkend dat het gebruik van het fietspad in strijd is met de bestemming "Groenvoorzieningen" en derhalve ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van de planvoorschriften verboden.
Dat een fietspad een pad is, maakt niet dat reeds daarom het aan te leggen fietspad in overeenstemming is met de bestemming "Groenvoorzieningen". Artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften ziet op paden in een groenvoorziening. Het voorziene fietspad is geen onderdeel van een groenvoorziening, omdat het met het daarlangs gelegen trottoir de gehele strook grond met de bestemming "Groenvoorzieningen" zal beslaan. Reeds hierom is van een pad als bedoeld in voormeld artikellid geen sprake.
Nu het fietspad in strijd is met de bestemming "Groenvoorzieningen" is ook de aanlanding van de brug, welke aanlanding de voorzieningenrechter terecht heeft beschouwd als drager van het fietspad en derhalve als een bij het fietspad behorend ander bouwwerk of werk dat niet hoger is dan 3 meter, daarmee in strijd.
2.4. Appellanten betogen voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het aan te leggen fietspad deels is gelegen op gronden met de bestemming "Manege", waarmee het eveneens in strijd is.
2.4.1. Ook dit betoog slaagt. Op de plankaart staat aangegeven dat de aldaar aan water grenzende strook grond met de bestemming "Groenvoorzieningen" 5 m breed is. Op de bouwtekening met nummer 4906-C04 valt in dwarsprofiel A-A af te lezen dat het fietspad 2,5 m breed is en het trottoir 1,5 m. Bij de afstand van het langs het fietspad gelegen trottoir tot aan het langs het fietspad gelegen water staat "circa 1,7 m" vermeld. Volgens voornoemde tekening wordt van deze afstand circa 50 cm gevormd door een aanvulling met bij het ontgraven vrijgekomen grond. De strook grond met de bestemming "Groenvoorzieningen" wordt ter plaatse waar het fietspad is voorzien derhalve 50 cm breder en krijgt een breedte van circa 5,5 m. Volgens meergenoemde tekening bevindt de uiterste rand van het fietspad zich op een afstand van circa 5,7 m vanaf het langs het fietspad gelegen water. Derhalve is de verbreding ter plaatse van de strook grond met de bestemming "Groenvoorzieningen" voor circa 20 cm van het fietspad met het daarlangs gelegen trottoir voorzien op gronden met de bestemming "Manege". Het gebruik van deze gronden ten behoeve van het fietspad is in strijd met de bestemming "Manege". De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.5. Appellanten betogen tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de brug niet in strijd is met de bestemmingen "Water" uit beide bestemmingsplannen. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat ingevolge artikel 18, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Pijlslaan e.o." de bouw van bruggen op gronden met de bestemming "Water" zonder meer is toegestaan, mits niet hoger dan drie meter, hetgeen het geval is. De voorzieningenrechter heeft evenzeer met juistheid overwogen dat in artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Eindenhout" op gronden met deze bestemming de bouw van oeververbindingen zijn toegestaan, dat een brug een oeververbinding is en dat het bouwplan derhalve past binnen de bestemming "Water" van voornoemd bestemmingsplan.
2.6. Het betoog van appellanten betreffende het vergraven van grond tot boezemwater heeft betrekking op een keurvergunning van het Waterschap en kan niet in deze procedure aan de orde komen.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 december 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. De beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. [advocaat] verleent weliswaar beroepsmatig rechtsbijstand, maar kan in dit geval niet worden aangemerkt als een derde, nu hij zelf één der appellanten is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 14 maart 2007 in zaak nos. AWB 06/12002 en 06/12416;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 12 december 2006, kenmerk CS/bo/06/1040;
V. gelast dat de gemeente Haarlem aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007