200706068/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2007, in zaak no.
200608232/1.
Bij uitspraak van 11 juli 2007, in zaak no.
200608232/1, heeft de Afdeling het beroep van verzoekers tegen het besluit van 10 oktober 2006, waarbij het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het dagelijks bestuur) aan de gemeente Drimmelen een vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren heeft verleend voor het lozen van met regenwater verdund afvalwater via een overstort aan de Withuisstraat nabij de kern Wagenberg op het oppervlaktewater de Nieuwe Vliet, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2007 hebben verzoekers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verzoekers.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D. Doesema en J.B.L. Broers, beiden ambtenaar van het waterschap, is verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen, vertegenwoordigd door ing. C.J.A. Welten, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge het tweede lid van artikel 8:88 zijn hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 van de Awb voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
In artikel 6:12, derde lid, in samenhang met het eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft betoogd dat het verzoek niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 8:88, tweede lid, van de Awb is artikel 6:7 van de Awb in zijn visie van toepassing. Dit betekent dat een verzoek om herziening volgens hem moet zijn ingediend binnen een termijn van zes weken gerekend vanaf het moment dat 'de nieuw gebleken feiten en omstandigheden' aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Nu verzoekers niet hebben aangegeven welk nieuw feit of welke nieuwe omstandigheid aanleiding heeft gegeven voor de indiening van het verzoek om herziening, kan niet worden vastgesteld of het verzoekschrift binnen de genoemde termijn van zes weken is ingediend, aldus het dagelijks bestuur.
2.2.1. Het dagelijks bestuur miskent met dit betoog dat artikel 6:7 van de Awb betekenis mist in een herzieningsprocedure. Artikel 8:88 van de Awb noemt immers geen termijn waarbinnen een herzieningsverzoek moet zijn ingediend.
2.2.2. Verzoekers hebben in hun brief van 10 augustus 2007 gewezen op een drietal rapporten inzake riooloverstorten van de Commissie Integraal Waterbeheer van juni 2001, waarvan, zo begrijpt de Afdeling, zij pas bij de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2007 op de hoogte zijn geraakt.
2.2.3. De uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, is openbaar gemaakt op 11 juli 2007. Het verzoek om herziening van die uitspraak dateert van 10 augustus 2007. Het verzoek om herziening is derhalve 30 dagen later gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is dit verzoek, gelet op het in artikel 6:12, derde lid, van de Awb tot uitdrukking gebrachte beginsel, dat van een rechtsmiddel indien het aanwenden daarvan niet aan een termijn is gebonden, niet onredelijk laat gebruik mag worden gemaakt, tijdig ingediend. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het door haar gewenste resultaat hebben geleid.
De Afdeling wijst erop dat het belang van een goede procesorde en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening met zich brengen dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen.
2.4. Verzoekers wensen herziening van de uitspraak, omdat een drietal rapporten inzake riooloverstorten van de Commissie Integraal Waterbeheer van juni 2001, waarop het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta zich bij de beoordeling van de gevolgen van de lozingen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater heeft gebaseerd, volgens hen geheel onjuist zijn.
2.5. De Afdeling overweegt dat als er naar de mening van verzoekers sprake was van onjuistheden in hetgeen door het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta naar voren is gebracht dan wel in vorenbedoelde rapporten inzake riooloverstorten is opgemerkt, in het geding dat heeft geleid tot de uitspraak waarvan zij herziening wensen voor verzoekers voorafgaande aan en tijdens de behandeling ter zitting gelegenheid is geweest op die onjuistheden te wijzen. Het door verzoekers aangevoerde voldoet derhalve niet aan het gestelde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007