ECLI:NL:RVS:2007:BB9477

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704823/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor verbranden van snoeihout door college van burgemeester en wethouders van Neerijnen

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 december 2007 uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen om ontheffing te verlenen voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout op een perceel in de gemeente. Het verzoek om ontheffing was ingediend door de appellant, die stelde dat het snoeihout onmiddellijk verbrand moest worden om besmetting van andere bomen met een besmettelijke ziekte, loodglans, te voorkomen. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 oktober 2006, waarin de ontheffing was geweigerd. Het college had het bezwaar ongegrond verklaard, maar de appellant was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde dat het college bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing had moeten ingaan op de argumenten van de appellant, met name de noodzaak van verbranding in verband met de ziekte van de pruimenbomen. De Raad concludeerde dat het college in strijd met de wet had gehandeld door deze argumenten niet te overwegen. Hierdoor werd het besluit van het college vernietigd en werd het beroep van de appellant gegrond verklaard.

De Raad van State heeft tevens bepaald dat de gemeente Neerijnen het griffierecht van de appellant moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten van bestuursorganen en de noodzaak om alle relevante argumenten van belanghebbenden in overweging te nemen.

Uitspraak

200704823/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd om ontheffing te verlenen voor het verbranden van gerooid hout en snoeihout op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 5 juni 2007, verzonden op 7 juni 2007, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door N.A. van de Wetering, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
Ingevolge artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer kunnen burgemeester en wethouders, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.
2.2.    Bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing is de notitie "Resthout beheerst verbranden - beleid van de gemeenten in regio Rivierenland voor het verbranden van resthout in de open lucht" van toepassing. Op 1 juli 2006 is de in genoemde notitie opgenomen beleidsregel resthout met beleid verbranden in werking getreden. Van deze beleidsregel zijn de volgende artikelen van belang:
Artikel 2.     Gerooid hout
1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van gerooid hout met uitzondering van stamhout met een doorsnede van meer dan 25cm;
2. Aan een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout zijn voorschriften verbonden.
Artikel 3.         Onderhoud van cultuurlandschappen en erfbeplanting 1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van maximaal 30 m³ snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van cultuurlandschappen en erfbeplanting;
2. Een ontheffing als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt alleen verleend indien er geen hoogwaardigere verwerkingsmogelijkheid is, zoals opstapelen van houtwallen, versnipperen of verklepelen;
3. Aan een ontheffing voor het verbranden van snoeihout zijn voorschriften verbonden.
Artikel 4.        Boomziekten
1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van ziek hout;
2. Een ontheffing wordt alleen verleend indien er sprake is van een besmettelijke boomziekte;
3. Aan een ontheffing voor het verbranden van ziek hout zijn voorschriften verbonden.
Artikel 5.        Andere gevallen
Het college verleent in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2, artikel 3 en artikel 4 van deze Beleidsregel.
2.3.    Appellant stelt dat een bij pruimenbomen voorkomende besmettelijke ziekte zoals loodglans onmiddellijk verstoken van het snoeihout vereist om besmetting van andere bomen te voorkomen. Versnipperen en verklepelen van het snoeihout behoort niet tot de mogelijkheden. Appellant heeft bij het invullen van het in algemene zin gestelde aanvraagformulier op 3 september 2006 aan deze ziekte geen aandacht besteed omdat hij bij verweerder, gezien het grote aantal fruittelers in de gemeente, bekendheid met deze ziekte veronderstelde. Appellant vraagt zich tot slot af wat de zin is van het maken van bezwaar wanneer door hem in die fase aangevoerde nieuwe feiten toch niet tot heroverweging kunnen leiden.
2.3.1.    Verweerder is bij het nemen van het bestreden besluit afgeweken van het advies van de bezwarencommissie, dat ertoe strekte het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 4 oktober 2006 te herroepen, en heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de beleidsregel "Resthout beheerst verbranden" en vastgesteld dat de aanvraag voor ontheffing niet aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria voldeed. Op basis van het door appellant ingevulde aanvraagformulier was het volgens verweerder niet vanzelfsprekend dat het verzoek snoeihout betrof dat preventief verstookt had moeten worden om besmetting met loodglans te voorkomen.
2.3.2.    Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het primaire besluit plaats.
Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing op bezwaar wordt vermeld.
Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de stellingen van appellant in de bezwaarschriftprocedure dat, omdat het pruimenbomen betreft, de kans op loodglans groot is en dat in dat verband er geen hoogwaardiger verwerkingsmogelijkheid dan verbranding is. Het feit dat in de aanvraag niet de achterliggende reden van het verzoek tot het verbranden van snoeihout is vermeld, laat onverlet dat verweerder, gelet op artikel 7:11 in samenhang met artikel 7:12 van de Awb, in het bestreden besluit had dienen in te gaan op hetgeen appellant in dit verband in de bezwaarschriftprocedure heeft aangevoerd. Nu verweerder dit heeft nagelaten, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met vorenbedoelde artikelen is genomen.
2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen van 5 juni 2007, kenmerk uit2007\2646;
III.    gelast dat de gemeente Neerijnen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma     w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
255-209.