200706200/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo het bestemmingsplan "Eelde-Paterswolde kern" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 juli 2007, nr. 5.3/2006014815, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de gemeenteraad. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar appellant, in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger en drs. E.D.F. de Boer, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Exploitatie Maatschappij Arti Imfa B.V." (hierna: Arti Imfa), vertegenwoordigd door mr. drs. V.N. Mantel, advocaat te Rotterdam, gehoord.
2.1. Het plan omvat de bebouwde kom van Eelde en Paterswolde en wordt begrensd door de woonwijk Spierveen in het westen, de lijn Westerhorn-Hoppenkampsweg-De Drift-Esweg in het zuiden en de begraafplaats en het zwembad in het oosten. De noordelijke plangrens wordt gevormd door de landgoederen De Braak en Lemferdinge. Het plan voorziet op het perceel achter [locatie] te [plaats] onder meer in de aanduiding "parkeerterrein", en verder voornamelijk in het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Verweerder heeft het plan voor zover thans van belang goedgekeurd, omdat hij geen reden heeft gezien het plan in zoverre in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Appellant exploiteert een hortensiakwekerij, die is gelegen naast het perceel [locatie], waaraan in het onderhavige plan de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Hij betoogt dat verweerder door het plan in zoverre goed te keuren onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Daartoe voert hij onder meer aan dat het realiseren van een parkeerplaats hem belemmert in zijn bedrijfsvoering. Bovendien is er volgens appellant geen noodzaak voor het realiseren van 50 parkeerplaatsen ter plaatse.
2.3.1. Aannemelijk is dat de kans op verhuur van het pand op het perceel [locatie] zal worden vergroot indien op dat perceel een parkeerplaats wordt gerealiseerd. Gelet op oppervlakte van dat pand van circa 1000 m², heeft verweerder zich in navolging van de gemeenteraad op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is dat dat pand over een voldoende groot parkeerterrein beschikt. Ter zitting heeft Arti Imfa in dat kader te kennen gegeven dat het thans de bedoeling is dat in dat pand een sportschool zal worden gevestigd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn tuinbouwgrond en kassen onnodig zullen worden betreden, noch dat het beoogde parkeerterrein de ongehinderde lichttoetreding in de kassen van appellant teniet zal doen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, anders dan appellant betoogt, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van appellant wordt aangetast door de realisering van de parkeerplaats.
2.3.2. In hetgeen appellant aanvoert ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en evenmin dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007