200702666/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/198 van de rechtbank Alkmaar van 26 maart 2007 in het geding tussen:
de burgemeester van Alkmaar.
Bij besluit van 14 februari 2005 heeft de burgemeester van Alkmaar (hierna: de burgemeester) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de seksinrichting zonder de daarvoor vereiste vergunning aan de [locatie] te [plaats] per 15 maart 2005 te beëindigen.
Bij besluit van 1 december 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 28 maart 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2007, waar appellant in persoon, en bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De burgemeester heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd dat appellant in de door hem gedreven [naam] zonder de daarvoor vereiste vergunning een seksinrichting exploiteert. Ter motivering heeft hij verwezen naar een op ambtseed door twee ambtenaren van het politiedistrict Noord-Kennemerland opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2005, omtrent een controlebezoek aan de inrichting. Gezien de bevindingen uit dat proces-verbaal en de vergaarde algemene informatie over traditionele Thaise massage, is niet aannemelijk dat appellant een traditionele Thaise massagesalon drijft, aldus de burgemeester.
2.2. Ingevolge artikel 3.1.1., aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening Alkmaar (hierna: de APV) wordt onder seksinrichting verstaan de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de APV is het verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
2.3. Vast staat dat aan appellant geen vergunning is verleend voor het exploiteren van een seksinrichting.
2.4. Appellant betoogt, kort weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van exploitatie van een seksinrichting. Hij drijft, zo stelt hij, een traditionele Thaise massagesalon. Appellant meent dat hij dit, in aanmerking genomen de startfase waarin de onderneming verkeert, afdoende aannemelijk heeft gemaakt.
2.4.1. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat sprake is van een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1, aanhef en onder c, van de APV en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om een traditionele Thaise massagesalon.
De rechtbank heeft haar oordeel met juistheid gebaseerd op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Hierin is onder meer weergegeven dat de ruimte was ingedeeld in verschillende kleinere kamers, waaronder een zogenoemde dark-room, dat er een ruimte met groot rond ligbad was en dat alle ruimtes voorzien waren van een of meerdere bedden. In het proces-verbaal is voorts opgenomen dat appellant heeft verklaard dat hij een massagesalon drijft waarin licht-erotische handelingen worden verricht. Voorts is geconstateerd dat in de inrichting flyers lagen met daarop de tekst dat de gebruikte massageolie geen invloed heeft op de werking van latex.
De omstandigheid dat appellant, naar hij stelt, zijn gerelateerde verklaring ter zitting van de rechtbank niet heeft bevestigd, biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal in zoverre.
De burgemeester heeft uit de hiervoor weergegeven bevindingen uit het proces-verbaal, in onderlinge samenhang gelezen, naar het oordeel van de Afdeling mogen afleiden dat appellant ter plaatse een seksinrichting exploiteert, althans zou gaan exploiteren. Daarbij neemt zij in aanmerking de door de burgemeester vergaarde, door appellant niet weersproken informatie over traditionele Thaise massage, volgens welke het gaat om een combinatie van Chinese drukpuntmassage en Indiase yoga, waarbij de masseur op de energiebanen masseert en rek- strekoefeningen uitvoert. Tijdens de massage, die gegeven wordt op een dunne mat op de vloer, wordt gemakkelijk zittende kleding gedragen. Het verrichten van de massage vergt een daarop gerichte opleiding. De bevindingen van de verbalisanten geven niet blijk van een ambiance waarin deze vorm van massage wordt bedreven. De achtergrond van degenen die blijkens het dossier hebben gesolliciteerd naar een functie als masseur evenmin. Veeleer wijzen die bevindingen erop dat sprake is van een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1, aanhef en onder c, van de APV. Dat, zoals appellant aanvoert, bij een inrichting voor traditionele Thaise massage ook kleinere ruimtes, bedden en een ligbad aanwezig zijn, strookt niet met de onweersproken informatie over deze vorm van massage. De rechtbank heeft ook terecht belang gehecht aan de verklaring van appellant dat binnen de inrichting licht-erotische handelingen worden verricht.
Dat, zoals appellant betoogt, de feitelijke exploitatie van die massagesalon ten tijde van het controlebezoek aan de inrichting nog moest beginnen, zodat het maar tot op zekere hoogte mogelijk was over de aard van de inrichting gegevens te verschaffen, laat onverlet dat de burgemeester, zoals hiervoor overwogen, op grond van de door hem vergaarde gegevens en bevindingen heeft mogen concluderen dat sprake was van exploitatie van een seksinrichting.
2.5. Appellant voert aan dat de burgemeester hem, alvorens de inrichting te sluiten, had moeten waarschuwen, althans de gelegenheid had moeten bieden om zijn bedrijfsvoering zodanig aan te passen dat zijn investeringen niet verloren zouden gaan.
Bij brief van 20 januari 2005 heeft het college aan appellant een vooraankondiging gedaan van zijn voornemen om, bij ongewijzigd voortduren van de illegale situatie, op 15 maart 2005 tot toepassing van bestuursdwang over te gaan. In het besluit van 14 februari 2005 is vervolgens aangezegd dat op 15 maart 2005 tot sluiting van de inrichting wordt overgegaan indien de illegale situatie op dat moment nog niet was beëindigd. Voor zover appellant betoogt dat die in het primaire besluit opgenomen begunstigingstermijn te kort was, faalt dit betoog omdat de beëindigingsdatum van 15 maart 2005 reeds op 20 januari 2005 in het uitzicht is gesteld en de begunstigingstermijn er bovendien op is gericht appellant de gelegenheid te bieden zelf de illegale situatie te beëindigen, niet om appellant in staat te stellen een ander bedrijf te beginnen. In aanmerking genomen de vermelding van de beëindigingsdatum in de vooraankondiging, heeft de burgemeester een termijn van vier weken toereikend mogen achten.
2.6. Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden faalt. Dat appellant grote investeringen heeft gedaan in zijn bedrijf, is een omstandigheid die voor zijn risico en rekening dient te blijven, nu appellant behoorde te weten dat de exploitatie van een seksinrichting verboden is, indien daarvoor geen vergunning is verleend.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Scheerhout
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007