ECLI:NL:RVS:2007:BB9487

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704036/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan Kerkdorp Oostrum voor detailhandel door college van burgemeester en wethouders Venray

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray op 18 augustus 2006 geweigerd om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan 'Kerkdorp Oostrum' voor de vestiging van een winkel op het perceel [locatie] te Oostrum. Dit besluit werd door [appellant] aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 14 november 2006. De rechtbank Roermond heeft op 5 juni 2007 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 12 juni en 6 juli 2007.

De Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2007 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde had gehandeld door te stellen dat het verweerschrift van het college aan hem was toegezonden, terwijl hij dit niet had ontvangen. De Raad van State oordeelde dat het college niet verplicht was om voorafgaand aan de zitting een verweerschrift in te dienen en dat het ontbreken van een verweerschrift voor risico van [appellant] kwam.

De Raad van State heeft vervolgens de inhoud van het bestemmingsplan 'Kerkdorp Oostrum' beoordeeld. Het perceel was bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden-B-', waarbij detailhandel niet was toegestaan, tenzij het ging om ter plaatse vervaardigde goederen. Het college had terecht geoordeeld dat de gevraagde vrijstelling niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, omdat de vestiging van detailhandel zou leiden tot een toename van verkeersdrukte en parkeerproblemen in de omgeving. De rechtbank had dit oordeel terecht bevestigd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200704036/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oostrum,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/2121 van de rechtbank Roermond van 5 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan "Kerkdorp Oostrum" en tevens geweigerd gebruik te maken van de in het bestemmingsplan "Kerkdorp Oostrum" neergelegde wijzigingsbevoegdheid beide ten behoeve van het vestigen van een winkel in het pand gelegen op het perceel [locatie] te Oostrum.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Backbier, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door in het procesverloop van de aangevallen uitspraak te vermelden dat het verweerschrift van het college in afschrift aan de gemachtigde van [appellant] is toegezonden, terwijl uit de brief van het college aan de rechtbank van 17 (lees: 15) januari 2007 niet blijkt dat een verweerschrift is ingediend, en hij evenmin een verweerschrift heeft ontvangen. Dit klemt te meer nu het ontbreken van een verweerschrift voor hem aanleiding is geweest niet ter zitting te verschijnen.
2.1.1.    Uit het dossier blijkt niet dat voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank door het college een verweerschrift is ingediend. Het college heeft bij brief van 15 januari 2007 uitsluitend de door de rechtbank opgevraagde stukken toegestuurd. Bij brief van 18 januari 2007 is door de rechtbank een afschrift van deze stukken aan [appellant] gezonden. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank een pleitnota, genoemd verweerschrift, overgelegd, met als bijlage pagina 13 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Hoewel het wenselijk is dat het college verweer voert voorafgaand aan de zitting neemt dat niet weg dat het college mag volstaan met het toelichten van zijn standpunt ter zitting. Dat [appellant] daarop niet heeft kunnen reageren doordat hij niet ter zitting is verschenen komt voor zijn risico. De rechtbank heeft dan ook niet in strijd met de goede procesorde gehandeld, zodat het betoog faalt.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kerkdorp Oostrum" is het perceel [locatie] bestemd tot "Bedrijfsdoeleinden-B-".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, sub 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden-B-" aangewezen gronden niet bestemd voor detailhandelhandelsbedrijven, tenzij het betreft detailhandel in ter plaatse vervaardigde of geproduceerde goederen of in goederen die een essentiële bewerking ondergaan.
Ingevolge artikel 7, zevende lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het college bevoegd met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming "Bedrijfsdoeleinden-B-" geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming "Dienstverlening-D-", onder de voorwaarde dat de ontwikkelingen passen in de omgeving en de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast.
2.3.    [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de weigering gebruik te maken van de in het bestemmingsplan "Kerkdorp Oostrum" neergelegde wijzigingsbevoegdheid of de weigering vrijstelling van het bestemmingsplan "Kerkdorp Oostrum" te verlenen voor de door hem beoogde detailhandelvestiging de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat het college er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat ter plaatse, in hetzelfde gebouw, reeds detailhandel is gevestigd en dat ter plaatse voldoende parkeermogelijkheden bestaan op de naast het pand gelegen ontsluitingsweg.
2.3.1.    De stelling dat ter plaatse reeds detailhandel is gevestigd strekt slechts tot toelichting van het eerder door [appellant] ingenomen standpunt dat detailhandel ter plaatse niet op onoverkomelijke verkeers- en parkeerproblemen hoeft te stuiten. Anders dan het college heeft aangevoerd, leidt de omstandigheid dat [appellant] dit eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht er dan ook niet toe dat deze toelichting buiten beschouwing dient te blijven.
2.3.2.    Naar het college ter zitting heeft medegedeeld is het perceel [locatie]], waarop het door [appellant] bedoelde detailhandelsbedrijf HMC is gevestigd bestemd voor detailhandel. De door [appellant] gevraagde vestiging van detailhandel op het perceel [locatie] zou leiden tot een toename van detailhandel ter plaatse.
Gelet op de ter zitting aan de hand van de plankaart en foto's gegeven toelichting heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de in artikel 7, zevende lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften gestelde voorwaarde voor wijziging van de bestemming, aangezien een toename van detailhandel vanwege de verkeersaantrekkende werking niet past in de omgeving en de parkeerbalans door de toename onevenredig wordt aangetast. Hierbij is terecht betrokken dat het perceel is gelegen in de directe nabijheid van een drukke en onoverzichtelijke wegsplitsing en een spoorwegovergang. Naar het college voorts, niet althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld zijn de beperkte parkeervoorzieningen in gebruik bij de ter plaatse gevestigde bedrijven. Ten aanzien van de door [appellant] bedoelde ontsluitingsweg heeft het college er op gewezen dat deze niet voor parkeerdoeleinden is bestemd en vanwege de beperkte breedte van 5 meter daarvoor ook niet geschikt is.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat vestiging van de detailhandel op de beoogde locatie niet voldoet aan de in de door de gemeenteraad van de gemeente Venray vastgestelde detailhandelsnota 2005 gestelde voorwaarde dat nieuwvestiging of uitbreiding van detailhandel slechts is toegestaan in het centrum van de kerkdorpen nu deze locatie ten opzichte van het centrum van Oostrum is gelegen aan de andere zijde van de spoorbaan, heeft het college evenzeer in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kunnen weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt derhalve.
2.4.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump                       w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
71-502.