200702391/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/6017 van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college) geweigerd vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het pand op het perceel [locatie] in [plaats] voor detailhandel (verkoop van kaas en wijn).
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2007, verzonden op 6 maart 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door P. Helmes-Rensing, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Centrumplan Dorp 2de herziening" rust op het onderhavige perceel de bestemming "tuin II".
Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van de gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
2.2. Niet in geschil is dat het pand van appellant op grond van vorengenoemde overgangsbepaling gebruikt mag worden voor de opslag van kaas en dat sinds 1945 geen verkoop van kaas meer vanuit het pand heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het gebruik van het pand voor de verkoop van kaas en wijn in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft kunnen weigeren.
Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan het standpunt van het college dat het, ook om precedentwerking te voorkomen, de hand wenst te houden aan de uitgangspunten vastgelegd in de toelichting van het bestemmingsplan om winkels in het centrum en in straten die het college beschouwt als aanlooproutes naar het centrum, te concentreren en om daarbuiten gelegen geïsoleerde winkelvestigingen tegen te gaan. Het pand van appellant ligt niet binnen het door het college aangemerkte winkelgebied.
Het gegeven dat naast het pand van appellant, zoals door hem is gesteld, een winkel is gevestigd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze winkel, die zich bevindt in het pand Langestraat 24, dateert van vóór de totstandkoming van het huidige bestemmingsplan en de uitgangspunten die voor het vestigen van winkels worden gehanteerd.
Hetgeen appellant in dit verband verder heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunt om tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007