ECLI:NL:RVS:2007:BB9934

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707332/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor schrootopslag

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 december 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster, gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het college van gedeputeerde staten van Utrecht, dat op 8 oktober 2007 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was gericht op het voorkomen van verdere overtredingen van voorschrift 3 van de Hinderwetvergunning van verzoekster, die dateert van 29 september 1987. Verzoekster verzocht de Voorzitter om schorsing van het bestreden besluit, omdat zij stelde dat de last haar bedrijfsvoering onmogelijk maakte door onduidelijkheid over de opslag van schroot op haar terrein.

Tijdens de zitting op 26 november 2007 werd verzoekster vertegenwoordigd door mr. drs. E.I.P.M. van Bellen-Weijen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.L. Rosch en ing. R.J. Belger. Verweerder verduidelijkte dat verzoekster schroot bestaande uit ferro- en non-ferrometalen mocht opslaan, mits dit niet verontreinigd was met gevaarlijke stoffen en niet meer dan tien procent uit andere materialen bestond. Verzoekster gaf aan dat haar bedrijfsvoering voornamelijk uit deze materialen bestond, maar de Voorzitter oordeelde dat de vergunde situatie geen ruimte bood voor het opslaan van andere afvalstoffen. Hierdoor was er geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 december 2007.

Uitspraak

200707332/1.
Datum uitspraak: 7 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft verweerder aan verzoekster met betrekking tot haar inrichting aan de [locatie] te [plaats] een last onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt verdere overtreding van voorschrift 3 van de aan haar inrichting toebehorende Hinderwetvergunning van 29 september 1987 te voorkomen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. E.I.P.M. van Bellen-Weijen, en vergezeld door haar [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.L. Rosch en ing. R.J. Belger, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster betoogt dat deze last onder dwangsom haar bedrijfsvoering onmogelijk maakt omdat onduidelijk is wat voor soort schroot zij op haar terrein mag opslaan. Zij verzoekt derhalve om schorsing van het bestreden besluit.
2.1.1.    Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster schroot bestaande uit ferro- en non-ferrometalen mag opslaan. Indien geaccepteerde partijen schroot niet zijn verontreinigd met gevaarlijke (afval)stoffen anders dan in de vergunningvoorschriften is aangegeven en voor niet meer dan tien procent uit andere materialen dan ferro- en non-ferrometalen bestaan, zal verweerder niet handhavend optreden. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat haar bedrijfsvoering grotendeels bestaat uit het opslaan van deze materialen. Aangezien de vergunde situatie geen ruimte laat voor het accepteren en opslaan van partijen afvalstoffen met een andere samenstelling, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.2.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2007
191-529.