200701259/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats]
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de gemeenteraad van Opmeer, het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2006,
kenmerk 2006-69763, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2007.
Bij brief van 25 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft de besloten vennootschap "DS Art B.V." die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2007, waar appellante, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Opmeer, vertegenwoordigd door, B. van Yperen, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met de nadere aanduiding "bouwhoogte 18 meter" aan de Breestraat te Opmeer.
2.2. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 26 en 27 van de WRO, voor zover van belang, wordt het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn bedenkingen worden ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
2.3. Appellante heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze en bedenkingen naar voren heeft gebracht.
2.4. Appellante heeft aangevoerd dat haar niet kan worden verweten geen zienswijze tegen het ontwerp van het bestemmingsplan naar voren te hebben gebracht.
In dit verband voert appellante aan dat zij in het kader van de, ten behoeve van de bouw van het op het onderhavige plandeel voorziene museum, verleende vrijstelling en bouwvergunning haar bezwaren bij het college van burgemeester en wethouders van Opmeer bekend heeft gemaakt. Gelet hierop had de gemeenteraad haar persoonlijk op de hoogte moeten brengen van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan. In dit verband voert zij aan dat een ambtenaar in dienst van de gemeente haar in een telefoongesprek op 17 januari 2006 heeft toegezegd haar op de hoogte te houden van nieuwe procedures.
2.5. Daargelaten de vraag of het niet naar voren brengen van een zienswijze in dit geval verschoonbaar moet worden geacht, overweegt de Afdeling dat appellante geen bedenkingen heeft ingebracht bij verweerder. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het haar redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht.
2.6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007