ECLI:NL:RVS:2007:BB9980

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704453/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand en herziening van eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 december 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om een toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam. Het verzoek werd op 28 januari 2005 afgewezen, waarna [appellant] verschillende pogingen deed om deze beslissing te herzien. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 11 mei 2007 ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat [appellant] geen bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, waardoor deze in rechte vaststond. De rechtbank had vastgesteld dat [appellant] in een brief van 21 juni 2005 een verkeerde balans had overgelegd, wat hij als nieuw feit aanvoerde. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen nieuw feit was in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat [appellant] de juiste balans al eerder had kunnen overleggen.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde dat het risico van het niet tijdig overleggen van de juiste gegevens voor rekening van [appellant] kwam. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de raad niet verplicht was om de juistheid van de overgelegde gegevens te controleren aan de hand van eerdere aanvragen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200704453/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/795 van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het verzoek van [appellant] om een toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de raad het door [appellant] ingediende verzoek om herziening van die beslissing afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2006 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 18 mei 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 29 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2007.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2.2.    [appellant] heeft tegen de afwijzing van de aanvraag bij besluit van 28 januari 2005 geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Bij brief van 21 juni 2005 heeft [appellant] een balans en winst- en verliesrekening over het boekjaar 2003 overgelegd aan de raad, omdat hij bij voornoemde aanvraag om een toevoeging abusievelijk de balans van het bedrijf van zijn zuster en naamgenoot had overgelegd. De raad heeft deze brief opgevat als bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2005.
2.3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] in zijn brief van 21 juni 2005 als novum heeft aangevoerd dat de verkeerde balans aan de raad is verzonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit geen novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb betreft, nu het in het vermogen van [appellant] lag om reeds bij de aanvraag, dan wel bij een tegen de afwijzing daarvan aanhangig te maken rechtsmiddel de juiste balans over te leggen. Dat dit eerst na het onherroepelijk worden van de eerdere afwijzing heeft plaatsgevonden komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van [appellant]. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de raad ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
2.4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd in zijn brief van 21 juni 2005. Hij voert aan dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheden, althans van een evidente misslag. Uit het feit dat de balans een verlies aangaf en de belastingaangifte winst had de raad moeten afleiden dat een fout gemaakt was, aldus [appellant]. Voorts brengt hij naar voren dat de raad bekend was met het feit dat hem eerder een toevoeging is verstrekt op basis van inkomensgegevens over dezelfde periode.
2.4.1.    Artikel 4:6 van de Awb geeft voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). In een geval als dit, waarin niet een nieuwe aanvraag maar een verzoek om herziening is gedaan, is dit artikel - gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling - van overeenkomstige toepassing.
De rechtbank heeft hetgeen [appellant] in zijn brief van 21 juni 2005 naar voren heeft gebracht, terecht niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten immers worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Van dergelijke feiten of omstandigheden is niet gebleken.
Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat het feit dat [appellant] eerst na het onherroepelijk worden van de eerdere afwijzing de juiste balans heeft overgelegd voor zijn risico dient te komen. Anders dan [appellant] betoogt, behoeft de raad de juistheid van de overgelegde gegevens niet te controleren aan de hand van gegevens die ter gelegenheid van eerdere aanvragen zijn overgelegd.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007.
176-440.