ECLI:NL:RVS:2007:BC0504

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707610/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over geluidhinder door tuinbouwbedrijf in Westland

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 december 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 18 september 2007 een revisievergunning verleend voor een tuinbouwbedrijf voor bedekte teelt. Dit besluit werd op 21 september 2007 ter inzage gelegd. De verzoeker, die vreest voor geluidhinder door warmtekrachtkoppelinginstallaties nabij zijn woning, heeft op 31 oktober 2007 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 november 2007 zijn zowel de verzoeker als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder verschenen.

De voorzitter heeft overwogen dat de geluidgrenswaarden die door het college zijn vastgesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau mogelijk niet toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen. De voorzitter heeft vastgesteld dat de geluidbelasting van de inrichting lager is dan de gestelde grenswaarden, maar dat er nader onderzoek nodig is naar de aansluiting van het college bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Gezien de omstandigheden heeft de voorzitter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit van het college te schorsen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van vergunningen en de noodzaak om geluidhinder voor omwonenden adequaat te beoordelen. De voorzitter heeft de behandeling van de bodemzaak bespoedigd, zodat er snel duidelijkheid komt over de definitieve geluidgrenswaarden en de gevolgen voor de verzoeker.

Uitspraak

200707610/2.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een tuinbouwbedrijf voor bedekte teelt aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 september 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 31 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2007, waar [verzoeker], in persoon en vergezeld door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en ing. E. de Beer, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.D. Verhey, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door E.J. Moor, ir. W. Soede en ing. A.J.M. van Ruijven.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    [verzoeker] vreest geluidhinder vanwege de aanwezigheid van de warmtekrachtkoppelinginstallaties in de nabijheid van zijn woning. De gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn volgens hem ontoereikend. Hiertoe voert hij aan dat het college is uitgegaan van een onjuiste gebiedstypering en heeft nagelaten aansluiting te zoeken bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Daarnaast zijn de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau volgens hem hoger dan noodzakelijk is voor de aangevraagde activiteiten.
2.2.1.    In voorschrift 1.1.1 zijn geluidgrenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR, LT) ter plaatse van een aantal woningen van derden. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau mag in de dag-, avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan onderscheidenlijk 50, 45 en 38 dB(A).
2.2.2.    Voor de beoordeling van geluidhinder heeft het college de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: de Handreiking) in eerste instantie tot uitgangspunt genomen. Hij heeft aansluiting gezocht bij de gebiedstypering woonwijk in de stad. Voorts heeft hij, na afweging van het belang van omwonenden en dat van de inrichting, wat de dagperiode betreft aansluiting gezocht bij de in bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw gestelde geluidgrenswaarde voor de dagperiode van 50 dB(A). Voor de geluidgrenswaarden in de avond- en nachtperiode heeft het college zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid, dat in de dag-, avond- en nachtperiode onderscheidenlijk 40, 40 en 35 dB(A) bedraagt, en bij het zogenaamde omgevingsgeluid, waarvoor het college een eigen akoestische berekeningsmethode heeft toegepast.
2.2.3.    De voorzitter overweegt dat de vraag of het college op juiste wijze aansluiting heeft gezocht bij zowel de Handreiking als bij de in bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent. Bij de behandeling van de zaak in de bodemprocedure zal de Afdeling hierover een definitief oordeel geven. Uit het bij het besluit behorende akoestisch onderzoeksrapport is gebleken dat de geluidbelasting die de inrichting veroorzaakt wanneer de vergunde activiteiten plaatsvinden lager is dan de in voorschrift 1.1.1 gestelde geluidgrenswaarden. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid is in de dag-, avond- en nachtperiode eveneens lager dan de in voorschrift 1.1.1 gestelde geluidgrenswaarden. Gelet hierop is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat de in voorschrift 1.1.1. gestelde grenswaarden toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken. De voorzitter ziet hierin aanleiding het verzoek toe te wijzen. Eveneens ziet de voorzitter aanleiding de behandeling van het geding in de bodemzaak te bespoedigen.
2.3.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 18 september 2007;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.058,76 (zegge: duizendachtenvijftig euro en zesenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Westland aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Westland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink     w.g. Fransen
voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007
407-541.