ECLI:NL:RVS:2007:BC0515

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701557/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor rietteelt- en visserijbedrijf in Steenwijkerland

Op 9 januari 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een rietteelt- en visserijbedrijf. Dit besluit werd op 23 januari 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De beroepen zijn ingediend door [appellant sub 1] op 2 maart 2007, [appellanten sub 2] op 5 maart 2007, en [appellant sub 3] op 6 maart 2007. Het college diende op 1 mei 2007 een verweerschrift in, en er werd een deskundigenbericht uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening. De zaak werd op 20 november 2007 ter zitting behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente en de vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door een advocaat en een gemachtigde.

De Raad van State overwoog dat het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is op akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt. De inrichting was bestemd voor de teelt van riet, wat onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw valt. Aangezien er geen vergunningplicht bestond voor de inrichting op het moment van het besluit, heeft het college in strijd met de Wet milieubeheer gehandeld door een vergunning te verlenen. De Raad van State verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde het besluit van het college en weigerde de vergunning voor de inrichting. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant sub 3].

Uitspraak

200701557/1.
Datum uitspraak: 19 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rietteelt- en visserijbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 januari 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 1 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, [appellanten sub 2] bij brief van 3 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2007, en [appellant sub 3] bij brief van 6 maart 2007, op dezelfde dag bij de Raad van State ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2007, waar het college, vertegenwoordigd door M. Betzema, ambtenaar in dienst van de gemeente, en M. Zuijderduijn, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers en [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw) in werking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit landbouw is dit besluit van toepassing op een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit landbouw wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt verstaan: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het telen van akkerbouwproducten of tuinbouwproducten op of in de open grond.
2.2.    In de toelichting op het Besluit landbouw is vermeld dat onder tuinbouw in de open grond tevens wordt verstaan: de teelt van riet. Blijkens het deskundigenbericht is de inrichting in hoofdzaak bestemd voor het telen van riet in de open grond. Anders dan [appellant sub 1] in zijn zienswijze op het deskundigenbericht betoogt, is voor het bestemd zijn van de inrichting voor rietteelt niet vereist dat die teelt plaatsvindt op het terrein van de inrichting zelf.
De inrichting is gelet op het voorgaande een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit landbouw. Nu niet is gebleken dat één van de uitzonderingsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van het Besluit landbouw van toepassing is, moet worden geconcludeerd dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw valt. Ingevolge artikel 8.1, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer is in een dergelijk geval voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting geen krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning vereist.
2.3.    Gezien het voorgaande bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen vergunningplicht voor de inrichting. Door desalniettemin een vergunning te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.4.    De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5.    Het college dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland van 9 januari 2007, kenmerk 42WM/06;
III.    weigert de bij aanvraag van 1 mei 2006 gevraagde vergunning voor de inrichting aan de [locatie] te [plaats];
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Steenwijkerland aan [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Steenwijkerland aan [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 1], € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellanten sub 2] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Van der Zijpp
voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007
262-493.