ECLI:NL:RVS:2007:BC1382

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704903/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozen van bedrijfsafvalwater door Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

In deze zaak gaat het om een besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, dat op 22 maart 2007 een vergunning verleende aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam voor het lozen van bedrijfsafvalwater afkomstig van het gronddepot 'Lutkemeer'. Dit depot is gelegen aan de Raasdorperweg in Amsterdam en is kadastraal bekend als gemeente Sloten, sectie STN02 sectie H, nummer 1381. De vergunning is verleend voor een periode van vijf jaar en is op 19 april 2007 ter inzage gelegd. De stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud Osdorp heeft op 15 mei 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 december 2007, waarbij de stichting en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd waren. De stichting betoogde dat het lozen van vervuild afvalwater in het oppervlaktewater niet acceptabel is, vooral omdat dit water ook gebruikt wordt voor de bevloeiing van landbouwgronden. De stichting stelde voor om het afvalwater in plaats daarvan op het riool te lozen. Het dagelijks bestuur verdedigde echter dat de vergunning alleen betrekking heeft op de lozing van afvalwater van een tankplaats en dat de kwaliteit van het geloosde water niet zodanig is dat dit een probleem vormt voor het milieu.

De Raad van State overwoog dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beste beschikbare technieken worden toegepast en dat de lozingseisen in overeenstemming zijn met de wetgeving. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het beroep van de stichting ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 21 december 2007.

Uitspraak

200704903/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud Osdorp, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks bestuur) aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (hierna: het Ontwikkelingsbedrijf) voor een periode van vijf jaar een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater afkomstig van het gronddepot "Lutkemeer" in het oppervlaktewater rondom het depot aan de Raasdorperweg (ongenummerd) te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie STN02 sectie H, nummer 1381. Het besluit is op 19 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud Osdorp (hierna: de stichting) bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. van Wissen en A.C.H.M. van den Boer, ambtenaren in dienst van het Hoogheemraadschap, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het Ontwikkelingsbedrijf, vertegenwoordigd door R.F.J. Karrenbeld, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. In het depot wordt grond opgeslagen ten behoeve van de aanleg van onder meer de Westrandweg. Voorts omvat het onder meer een tankplaats.
2.2. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) worden aan een vergunning voorschriften verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wvo zijn met betrekking tot een vergunning, als de onderhavige, onder meer de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. De stichting voert aan dat het depot komt te liggen nabij landbouwgronden waarop voor menselijke consumptie bestemde gewassen worden geteeld. Omdat het oppervlaktewater ook wordt gebruikt voor bevloeiing van de tuinbouwgronden in droge perioden, mag het niet worden belast met vervuild afvalwater, aldus de stichting. Een veel betere oplossing dan lozen op het oppervlaktewater is volgens haar het lozen op het ter plaatse aanwezige riool.
2.3.1. Het dagelijks bestuur voert aan dat de vergunning uitsluitend ziet op de lozing van afvalwater afkomstig van de niet-overdekte tankplaats van 20 m² welke dient om voertuigen op het terrein van gasolie (diesel) te voorzien. Voor het overige vinden er vanuit het depot geen Wvo-vergunningplichtige lozingen plaats. Het dagelijks bestuur betoogt dat bij de tankplaats geringe hoeveelheden minerale oliën op de vloeistofvaste vloer terecht kunnen komen, waardoor hemelwater daar mogelijk beperkt wordt verontreinigd met deze oliën. Het van de tankplaats afkomstige hemelwater zal daarom eerst langs een gecombineerde slibvangput/olieafscheider met coalcentiefilter worden geleid, welke voorziening kan worden aangemerkt als beste beschikbare techniek, aldus het dagelijks bestuur. De volgens de opgelegde lozingseisen mogelijke hoeveelheid verontreiniging met minerale oliën en zwevende deeltjes van respectievelijk 5 mg/l en 50 mg/l is dusdanig klein dat hierdoor de kwaliteit van het oppervlaktewater niet zodanig negatief wordt beïnvloed dat dit aan vergunningverlening in de weg had moeten staan, aldus het dagelijks bestuur.
Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat het lokale rioolstelsel niet meer in functie is. Aansluiting van het depot op het riool is volgens het dagelijks bestuur onevenredig kostbaar, gezien de te overbruggen afstand, de omstandigheid dat het voormalige gemaal in het begin van het stelsel wordt doorsneden door een pijler van de Westrandweg en de omstandigheid dat het geloosde afvalwater in beginsel schoon hemelwater betreft.
2.3.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 4, eerste lid, mag het afvalwater dat wordt geloosd via meetpunt 1 in enig monster geen hogere gehalten bevatten van minerale olie dan 5 mg/l en van zwevende stof dan 50 mg/l.
2.3.3. Uit het stelsel van de Wvo in samenhang met dat van Wet milieubeheer volgt dat het bevoegde gezag op grondslag van de aanvraag dient te beoordelen of voor de aangevraagde wijze van lozen vergunning kan worden verleend. Het door de stichting voorgestelde lozen op het riool berust niet op de aanvraag. De Afdeling overweegt dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op de lozing, zoals deze is aangevraagd, ten minste de daarvoor in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in voorschrift 4, eerste lid, gestelde lozingseisen daarmee niet overeenkomen. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beschermingsniveau wat het betrokken aspect betreft toereikend is.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
271-433.