ECLI:NL:RVS:2007:BC1410

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708057/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Oss

Op 1 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens het buiten de vergunde werktijden in werking hebben van een vleeswarenbedrijf aan de [locatie] te Oss. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt en op 19 november 2007 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 november 2007 behandeld. Tijdens deze zitting was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door ir. J.C.C.B. Evers, en het college was vertegenwoordigd door H.W.J. Staassen. Ook [belanghebbende] was aanwezig, bijgestaan door mr. M.L.J. Bomers, advocaat te Nijmegen.

[verzoeker] betoogde dat het college ten onrechte een last onder dwangsom had opgelegd, omdat er volgens hem uitzicht op legalisatie bestond. Hij had op 30 oktober 2007 een aanvraag om vergunning ingediend voor uitbreiding van de werktijden van de rookkasten. Het college voerde echter aan dat de aanvraag niet-ontvankelijk was en dat deze vanwege geurproblemen niet kon worden ingewilligd. De voorzitter concludeerde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien.

De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 17 december 2007 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200708057/1.
Datum uitspraak: 17 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Oss,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens het buiten de vergunde werktijden in werking hebben van een vleeswarenbedrijf aan de [locatie] te Oss.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2007, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2007, waar [verzoeker], bijgestaan door ir. J.C.C.B. Evers, en het college, vertegenwoordigd door H.W.J. Staassen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.L.J. Bomers, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd, nu zich volgens hem concreet uitzicht op legalisatie voordoet. Hiertoe voert hij aan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een aanvraag om vergunning was ingediend.
2.2. Niet in geschil is dat bij een door het college uitgevoerde controle op 8 oktober 2007 is geconstateerd dat er in de inrichting gerookt werd in de rookkasten, buiten de bij de revisievergunning van 13 december 2005 vergunde werktijden. Het college is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Op 30 oktober 2007 heeft [verzoeker] een aanvraag om vergunning ingediend die betrekking heeft op uitbreiding van de werktijden van de rookkasten. Het college heeft ter zitting betoogd dat inmiddels is gebleken dat de aanvraag niet-ontvankelijk is en dat deze bovendien vanwege het aspect geur niet zal kunnen worden ingewilligd. Mede gelet hierop moet worden geconcludeerd dat niet vast staat dat vergunning zal (kunnen) worden verleend voor de door [verzoeker] gewenste uitbreiding, zodat niet kan worden gesproken van concreet uitzicht op legalisatie. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had dienen af te zien.
2.5. De voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2007
373-493.