ECLI:NL:RVS:2007:BC1414

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708292/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Tubbergen

Op 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen aan verzoekster en vijf anderen een last onder dwangsom opgelegd. Deze last hield in dat het gebruik van gronden met de bestemming 'agrarisch gebied' als opslagterrein moest worden beëindigd. De last was verbonden aan een dwangsom van € 40.000,-- en de begunstigingstermijn was vastgesteld op 30 maart 2007. Na het indienen van bezwaarschriften door verzoekster en anderen, heeft het college op 23 augustus 2007 de bezwaren ongegrond verklaard en de eerdere besluiten gehandhaafd met een gewijzigde grondslag. De begunstigingstermijn werd verlengd tot 22 oktober 2007.

Verzoekster en zes anderen hebben op 28 november 2007 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo, die op 29 oktober 2007 had geoordeeld dat de beroepen ongegrond waren en het beroep van een van de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. In het hoger beroep vroegen verzoekster en anderen om een voorlopige voorziening, waarbij zij de besluiten van 23 augustus 2007 geschorst wilden zien, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak zonder zitting behandeld en vastgesteld dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van de betreffende verzoeker. De Voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang bestond bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de dwangsom op 22 oktober 2007 verbeurd was. Het verzoek werd daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. De Voorzitter merkte op dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over geschillen betreffende de invordering van een dwangsom. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200708292/3.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster] en anderen, wonend dan wel gevestigd te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 07/1078 t/m 07/1091 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 29 oktober 2007 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij zes (gelijkluidende) besluiten van 30 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) aan [verzoekster] en vijf anderen de last opgelegd, inhoudende het gebruik als opslagterrein van gronden met de bestemming "agrarisch gebied" op het perceel kadastraal bekend gemeente Tubbergen, sectie […], nummer [.], te beëindigen en de met het bestemmingsplan strijdige materialen, voorwerpen en stoffen te verwijderen en verwijderd te houden. Aan deze last is een dwangsom verbonden van € 40.000,-- ineens. De begunstigingstermijn is gesteld op 30 maart 2007.
Bij zes (gelijkluidende) besluiten van 23 augustus 2007 heeft het college de daartegen gerichte bezwaarschriften ongegrond verklaard en de besluiten van 30 januari 2007 met een gewijzigde grondslag gehandhaafd. De begunstigingstermijn is gesteld op 22 oktober 2007.
Bij uitspraak van 29 oktober 2007, verzonden op 30 oktober 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover hier van belang de daartegen door verzoekster en vijf anderen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is ingesteld door [verzoeker A], gevestigd aan de [locatie] te [plaats].
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2007, hebben verzoekster en zes anderen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2007, hebben verzoekster en zes anderen de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn desgevraagd door het college nadere inlichtingen verschaft bij brief van 29 november 2007. Deze brief is aan de gemachtigde van verzoekster en anderen gezonden.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2. De Voorzitter stelt vast, dat door verzoekster en anderen geen gronden zijn aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak voorzover deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [verzoeker A], gevestigd aan de [locatie] te [plaats].
De Voorzitter zal zich hier thans niet over uitlaten, doch zich concentreren op de vraag, of er bij verzoekster en anderen niettemin een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Nu verzoekster en anderen hebben verzocht hun hoger beroep gegrond te verklaren, wordt ervan uitgegaan dat zij bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 23 augustus 2007 geschorst willen zien voor zover daaraan een dwangsom is verbonden, totdat uitspraak in hoger beroep is gedaan.
2.4. Gelet op de door het college gestelde termijn en de brief van het college van 29 november 2007, moet ervan uit worden gegaan dat de dwangsom van € 40.000,-- op 22 oktober 2007 is verbeurd. Het verzoek dient daarom wegens het ontbreken van een spoedeisend belang als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. Voor zover verzoekster en anderen met hun verzoek beogen te bereiken dat niet tot invordering van de dwangsom wordt overgegaan alvorens de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan, merkt de Voorzitter op dat - uitsluitend - de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil betreffende de invordering van een dwangsom.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
66.