200703615/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats kiezend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3058 van de rechtbank Utrecht van 16 april 2007 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Bij besluit van 7 april 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) appellant tot 1 juli 2008 ontheffing verleend voor het met het woonschip "[naam]" (hierna: het woonschip) ligplaats innemen in een dode arm van de Lek nabij de 1e Ossenwaard te Tull en 't Waal in de gemeente Houten.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2007, verzonden op 17 april 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. K.M. Betten, drs. S. Tensen en ing. K.H. van Rooijen, allen ambtenaar in dienst van de provincie Utrecht, is verschenen. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7c, eerste lid, van de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 (hierna: de verordening) is het de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een woonschip verboden dat woonschip ligplaats te laten nemen, te ankeren of te meren, of anderszins in een water te plaatsen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de verordening kan het college ontheffing verlenen van de in deze verordening gestelde verboden.
Ingevolge het tweede lid kan het aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.
2.2. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college gehandhaafd een op grond van artikel 8 van de verordening aan appellant verleende tijdelijke ontheffing van het verbod om ligplaats in te nemen. Daarin is de mededeling opgenomen dat de tijdelijke ontheffing is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van een alternatieve ligplaats, die naar verwachting vóór 1 juli 2008 beschikbaar zal zijn. Tevens is opgenomen de mededeling dat de ontheffing kan worden ingetrokken bij wijziging van omstandigheden, zoals het beschikbaar komen van een alternatieve ligplaats.
2.3. Blijkens het slot van zijn hoger-beroepschrift heeft appellant tegen de tijdelijkheid van de verleende ontheffing geen bezwaar. Appellants grieven betreffen slechts het feit dat het college in het besluit onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de toekomstige ligplaats van het woonschip.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat de ontheffing vooralsnog slechts een aankondiging van een verplaatsing bevat. Ten aanzien van de uiteindelijke verplaatsing, waarover naar verwachting vóór 1 juli 2008 duidelijkheid zal bestaan, zal separate besluitvorming moeten plaatsvinden. De aanspraken van appellant op een toekomstige ligplaats op de daarvoor gekozen locatie in het zogenoemde "Plan 1993", een herinrichtingsplan voor de woonschepenoever dat nimmer is vastgesteld, zullen in dat kader moeten worden beoordeeld. Het college was niet gehouden om in de thans aan de orde zijnde ontheffing (meer) duidelijkheid te geven omtrent de toekomstige ligplaats van het woonschip. Die duidelijkheid kon het ook niet bieden, nu plannen daaromtrent nog niet waren vastgesteld. Toegelicht is dat nog geen alternatieve ligplaats beschikbaar is. Een reconstructieplan voor het gebied rond de dode arm van de Lek, dat volgens het college in hoofdlijnen zou aansluiten op voornoemde plannen uit 1993, is nog in voorbereiding.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008