200706064/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Wunseradiel,
verweerder.
Bij besluiten van 24 november 2006 en 5 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wunseradiel (hierna: het college) verzoeken van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster], [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij brief van 17 juli 2007, verzonden op 19 juni 2007, heeft het college op de tegen deze besluiten ingediende bezwaarschriften gereageerd.
Tegen deze brief heeft [appellant] bij brief van 23 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2007.
Bij brief van 15 oktober 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2007, waar het college, vertegenwoordigd door S. Lemstra, ambtenaar in dienst van de gemeente Wunseradiel, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van die wet beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Ingevolge het vierde lid is verder uitstel mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.
2.2. Het betoog van [appellant] komt er onder meer op neer dat als moet worden aangenomen dat de brief van 17 juli 2007 niet als een besluit kan worden aangemerkt, artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden toegepast.
2.2.1. In de brief van 17 juli 2007 stelt het college vast dat de handhavingsverzoeken van [appellant] uitsluitend of in hoofdzaak betrekking hebben op geluidoverlast door bedrijfsactiviteiten van [vergunninghoudster]. Het college geeft ook aan in te stemmen met het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 15 juni 2007 zodat onderzoek moet worden gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. In het advies wordt immers geconcludeerd tot strijdigheid met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing op de bezwaarschriften zal, aldus het college in de brief van 17 juli, worden aangehouden in afwachting van de resultaten van een nog uit te voeren geluidmeting.
De brief strekt daarmee tot gegrondverklaring van de bezwaren maar stelt de beslissing op de bezwaarschriften van [appellant] verder uitdrukkelijk uit totdat nader onderzoek naar de door [appellant] gestelde geluidoverlast heeft plaatsgevonden. De brief kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht zodat het instellen van beroep daartegen niet mogelijk is.
Gelet op de hiervoor weergegeven strekking en duiding van de brief van 17 juli 2007 en omdat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht is verstreken, wordt het beroep van [appellant] opgevat als te zijn gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor zover het college heeft aangevoerd dat het beroep, aldus opgevat, te laat is ingediend omdat de wettelijke termijn voor het nemen van de beslissing op de bezwaren al ruimschoots was verstreken, wordt overwogen dat niet kan worden gesteld dat [appellant] in de periode voorafgaand aan de brief van 17 juli 2007 er al niet meer op mocht vertrouwen dat het college op zijn bezwaarschriften van 20 en 21 december 2006 zou beslissen. Er was immers op 5 maart 2007 een hoorzitting geweest, waarna nog advies moest worden uitgebracht en vervolgens door het college een besluit diende te worden genomen. Onder deze omstandigheden kon van [appellant] niet worden verlangd dat hij, eerder dan dat hij kennis had gekregen van de brief van 17 juli 2007, beroep in zou stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschriften. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit te laat is ingediend.
2.3. Het beroep is gegrond. De andere beroepsgrond behoeft geen bespreking. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit wordt vernietigd. Het college dient alsnog een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de door [appellant] gemaakte bezwaren;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Wunseradiel op binnen twee maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wunseradiel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wunseradiel aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Wunseradiel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008