ECLI:NL:RVS:2008:BC1513

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706679/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kosten bij onjuist aangeboden huishoudelijk afval door oudere inwoner van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 5 juni 2007 is genomen, waarbij spoedeisende bestuursdwang is toegepast tegen een appellante. De appellante had op 7 mei 2007 haar huishoudelijk afval onjuist aangeboden, wat leidde tot de beslissing dat de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 59,00, voor haar rekening zouden komen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellante tegen dit besluit op 7 september 2007 ongegrond. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat zij niet zelf het afval heeft aangeboden, maar dat een medewerkster van de gemeente dit voor haar heeft gedaan, gezien haar hoge leeftijd en beperkte mobiliteit. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat de appellante op verantwoorde wijze had gehandeld door haar afval aan een gemeentelijke medewerkster mee te geven. Het college had nagelaten om de juistheid van de verklaring van de appellante te verifiëren, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarbij het college werd gelast om het griffierecht aan de appellante te vergoeden.

Uitspraak

200706679/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 7 mei 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 7 september 2007, verzonden op diezelfde datum, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 november 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van [appellante]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 13 december 2007. Partijen zijn daar niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2.    Vast staat dat het college bevoegd was handhavend op te treden ten aanzien van de onjuist aangeboden zak met huisvuil en dat de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid tot [appellante], zodat zij, nu van het tegendeel niet is gebleken, als overtreder als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, zodat zij de kosten verschuldigd is die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij deze redelijkerwijs niet of niet geheel op haar dienen te worden verhaald.
2.3.    [appellante] betoogt dat niet zij zelf, maar, op haar verzoek, een medewerkster van de Dienst voor Reiniging, Ontsmetting,Transport en Bedrijfswerkplaatsen van de gemeente Rotterdam (hierna: de ROTEB) haar vuilniszak heeft aangenomen om deze aan te bieden. Vanwege haar hoge leeftijd en het feit dat zij slecht ter been is, is zij niet in staat zelf het huishoudelijk afval aan te bieden en roept daartoe altijd de hulp van derden in. Direct nadat zij het besluit van 5 juni 2007 had ontvangen heeft zij naar de gemeente Rotterdam gebeld en de situatie uitgelegd. De medewerkster met wie zij toen sprak benadrukte dat het verder wel in orde zou komen. Daarna volgden echter alleen maar juridische dreigbrieven. Vervolgens heeft zij nog één, formeel getoonzet, telefonisch gesprek gevoerd met een juriste die haar bezwaar behandelde. [appellante] verwijt het college dat het verder niets heeft ondernomen om de juistheid van haar verhaal te controleren.
2.3.1.    Het college stelt dat de afvalcontainer op het moment dat het huishoudelijk afval werd aangetroffen niet goed functioneerde, maar dat er binnen 75 meter een inzamelvoorziening aanwezig was die niet vol was en goed functioneerde, zodat [appellante] het huishoudelijk afval in deze inzamelvoorziening had kunnen deponeren. Het acht het door [appellante] gestelde zeer onaannemelijk omdat haar verklaring dat de controleur per abuis haar huisvuil ter inspectie heeft meegenomen in strijd is met het opgemaakte proces verbaal dat melding maakt van een naast de container aangetroffen plastic tas met huisvuil. Naar de mening van het college blijft [appellante], ook als iemand anders in haar opdracht haar huisvuil verkeerd plaatst, verantwoordelijk voor het aanbieden van haar huishoudelijk afval.
2.3.2.    Gegeven haar, door het college niet bestreden, persoonlijke omstandigheden, heeft [appellante] op verantwoorde wijze gehandeld door, zoals zij heeft gesteld, haar huishoudelijk afval mee te geven aan een medewerkster van de ROTEB. Van iemand die voor deze gemeentelijke dienst werkzaam is, kan immers worden verwacht dat op een juiste wijze met het afval wordt omgegaan. [appellante] heeft deze gang van zaken tijdig ter kennis van het college gebracht. Het had vervolgens op de weg van het college gelegen om bij de ROTEB navraag te doen. Dit heeft het college ten onrechte nagelaten. De bestreden beslissing op bezwaar is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid en tevens in strijd met artikel 7:12 van die wet ondeugdelijk gemotiveerd.
2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 7 september 2007, kenmerk A.B.2007.2.04997/PK;
III.    gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008
43-209.