1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Andijk (hierna: het college) aan [appellanten] (hierna: appellant) een reguliere bouwvergunning verleend voor het geheel plaatsen van een bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te Andijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 januari 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 9 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 1 juli 2007 heeft [wederpartij] een zienswijze ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2007, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. de Kruiff, advocaat te Hoorn, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. Het college is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een bedrijfsruimte voor de bloembollenbroeierij, waar bloembollen worden verwerkt. [appellant] beschikt volgens eigen opgave over gronden elders (wisselend in de Noordoostpolder, Friesland en Wieringermeer) voor het telen van de bloembollen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2003" rust op het perceel de bestemming "Agrarische bedrijven (Aa)".
Ingevolge artikel 1, onder t, van de planvoorschriften zijn grondgebonden agrarische bedrijven gericht op akkerbouw en tuinbouw op open gronden alsmede veehouderij, sierteelt, bollenteelt, fruitteelt, bosbouw en weidebedrijven, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels is gebonden aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Agrarische bedrijven (Aa en Ab)"aangewezen gronden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor de uitoefening van reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken waaronder agrarische bedrijfswoningen en agrarische bijgebouwen, verhardingen en open terreinen en waterberging.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] voert daartoe aan dat voor de uitleg van de bestemmingsplanvoorschriften de bedoeling van de planwetgever bepalend is en niet de taalkundige uitleg. [appellant] verwijst daarbij naar de toelichting van het bestemmingsplan. De planwetgever heeft bedrijven met een zogeheten "reizende bollenkraam" als grondgebonden agrarische bedrijven aangemerkt, omdat deze zich volgens bestendige praktijk bezig hielden en houden met grondgebonden teelten, hetgeen ook het college ter zitting bij de rechtbank heeft benadrukt, aldus [appellant].
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 april 2003, in zaak no. 200205228/1 staat voorop dat de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend zijn voor het antwoord op de vraag, of het bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De toelichting heeft in dit verband in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn.
2.5. Het betoog faalt. De bewoordingen van artikel 1, onder t, van de planvoorschriften, zijn duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat uit deze bewoordingen volgt dat van een grondgebonden agrarisch bedrijf gericht op bollenteelt enkel sprake is indien de exploitatie daarvan geheel of grotendeels is gebonden aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden. Gelet op het vorenstaande is voor de door [appellant] voorgestane uitleg van de desbetreffende planvoorschriften aan de hand van de bedoeling van de planwetgever geen plaats.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.